Naar de content

Reisverhaal van een Amsterdamse aal

Stadsdieren: de paling in het Oosterdok

Robert Jan Lechner voor NEMO Kennislink

Pal naast NEMO Science Museum leeft een mysterieuze dame. Deze toeriste is 6000 kilometer verderop geboren. Ze blijft jarenlang chillen in de stad zonder dat iemand haar ooit ziet en zwemt dan terug naar huis. Wie is zij?

1 juli 2025

Ze is echt een nachtdier: dan jaagt ze op alles wat maar beweegt. Maar ze knaagt ook aan dieren die al dood zijn. Overdag houdt ze zich liever verborgen, ingegraven in de modderige bodem of tussen de stenen. “Dat is zo’n beetje het leven van een paling”, zegt Martijn Schiphouwer van Reptielen Amfibieën Vissen Onderzoek Nederland (RAVON). “Met wat geluk kun je ze ’s nachts zien, met een zaklamp”, tipt zijn collega Edo Goverse. “Aan de oevers van de grotere wateren in Amsterdam zoeken ze naar voedsel.”

Het gaat alleen wel erg slecht met de Europese aal, vertelt Schiphouwer. “Vanaf 1985 raakte de paling in een vrije val, tot het jaar 2000.” Sindsdien is de populatie stabiel, maar wel laag. “Nog maar tien procent van wat het was.” Hoe dat kwam, is onduidelijk. Visserij zal een rol gespeeld hebben, net als watervervuiling. Er is een vervelende ziekte opgedoken en de paling heeft last van onze dammen en sluizen. Want de aal is een trekvis. Het dier zwemt de halve wereld over.

Palinglarven komen in de Sargassozee uit het ei. Waarschijnlijk. Niemand zag het ooit gebeuren, maar de larven zitten daar in het water, ten noordoosten van de Caribische eilanden. Vervolgens begint hun reis naar Europa, 6000 kilometer lang. De larven drijven mee op de oceaanstromen. Hun reis kan twee jaar duren en onderweg ontwikkelen ze zich tot glasaaltjes: doorzichtige visjes van zo'n zeven centimeter.

Liftende vissen

Die diertjes komen in het voorjaar aan bij de Nederlandse kust en zitten dan met een probleem. Ze willen het binnenland in, maar dat kan niet. Want de sluizen en waterkeringen die we hebben gebouwd, houden behalve water ook vissen tegen. Toch lukt het een deel van de dieren om Nederland in te komen, legt Schiphouwer uit. Ze glippen bijvoorbeeld mee naar binnen wanneer een sluis opent om een schip door te laten. En er zijn vispassages aangelegd bij dit soort hindernissen. Daar kunnen vissen doorheen zwemmen wanneer de sluis dicht is.

Alen op weg naar Amsterdam moeten via de Sluizen van IJmuiden het Noordzeekanaal zien te bereiken. Als dat lukt, kunnen ze na het Centraal Station de afslag naar het Oosterdok nemen. Wat we niet weten, is hoe de dieren navigeren. Ze kennen alleen de oceaan, dus ze weten de weg nog niet. Waarschijnlijk letten ze op het afnemende zoutgehalte, want van nature groeien Europese alen pas in zoet water uit tot grote vissen. Ze volgen vermoedelijk ook geuren die we nog niet kennen en zwemmen tegen de stroming in. Wie lang genoeg tegen de stroom in gaat, komt steeds verder landinwaarts. Tot er een plek is die goed bevalt.

Sluis in Amsterdamse gracht

Amsterdamse palingen blijven in het Oosterdok of zwemmen door via de grachten naar de Amstel.

Freepik, v.ivash

Een deel van de alen blijft in het Oosterdok, aldus Schiphouwer. Zwemmen de dieren niet liever via de grachten naar de rivier de Amstel, en dan verder het binnenland in? Dat zullen er ook een aantal doen. “Uiteindelijk vinden ze allemaal een plekje.” “We weten niet hoe de vissen besluiten om te blijven of verder te zwemmen”, vertelt Tessa van der Hammen. Aan Wageningen University onderzoekt zij de Nederlandse palingpopulatie. Het kan zijn dat de dieren nagaan of er genoeg voedsel is. En of er niet al te veel soortgenoten zijn op die plek.

Allemaal dames

De glasaaltjes groeien uit tot zogeheten rode aal, het volgende stadium in hun vissenleven. De dieren zijn vleeseters: ze jagen op insectenlarven en kreeftjes, maar eten ook vis. Dat doen ze vooral in de lente, zomer en herfst. In de winter houden alen zich stil. Er is wel iets vreemds aan de hand met Nederlandse alen, vertelt Van der Hammen. De glasaaltjes die het land binnenkomen, zijn nog geen mannetjes of vrouwtjes. Ze kunnen allebei worden. De rode alen in het IJsselmeer zijn vrijwel allemaal vrouwtjes. Ook in het Noordzeekanaal zwemmen vooral vrouwtjes. Waarom willen al die dieren vrouw zijn? Opnieuw geldt: we weten het niet. “Vroeger waren er veel meer mannetjes.” Wanneer er meer alen zijn, ontwikkelt een groter deel zich tot mannetjes, dat is wel bekend. “En vroeger was de populatie groter.” Het kan ook met hormonen te maken hebben, voegt Schiphouwer toe. Door het gebruik van de anticonceptiepil belanden vrouwelijke hormonen in het water.

De palingen die in het Oosterdok bij NEMO zwemmen, hebben een reis van zo'n 6000 kilometer afgelegd.

iStock, Baloncici

Hebben de dieren een beetje een leuk leven in het Oosterdok? Alen houden van beschutte plekjes, vertelt Van der Hammen. Die zijn er wel in Amsterdam. Vinden ze het prettig als er een paar fietsen in de gracht belanden? “Dat denk ik wel”, vermoedt de onderzoeker. “Wanneer we de alen hier in het lab een buis geven om zich in te verstoppen, dan doen ze dat.” De waterkwaliteit is verbeterd. Sinds 2017 zijn de woonboten in de grachten op het riool aangesloten zodat er minder wc-papier door de stad drijft. En de aal houdt van schoon water. Helaas werkt de bodem niet mee. Door lozingen van vroeger zitten er dioxines, zware metalen, PCB’s en andere schadelijke stoffen in, vertelt Schiphouwer. Via het voedselweb krijgen alen de stoffen binnen. Als vleeseters staan ze bovenaan de voedselketen.

Eten voor onderweg

Vrouwelijke alen zijn trouwe buren. Ze blijven tien tot twintig jaar op hun stek, aldus Schiphouwer. “Ze kunnen meer dan tachtig jaar oud worden”, weet Van der Hammen van alen in gevangenschap. De dames kunnen een meter lang zijn. Mannetjes blijven kleiner, tot ongeveer een halve meter. En ze zwemmen eerder terug naar zee, na drie tot tien jaar.

Voor de terugreis ondergaan de rode alen een verandering. Ze ‘verschieren’, zoals het heet. Hun huid wordt zilverkleurig en hun ogen worden twee keer zo groot. En de dieren slaan een hoop vet op voor onderweg. Ze eten namelijk niet meer na vertrek. Hun spijsverteringsorganen verschrompelen, legt Schiphouwer uit. Dan hoeven de vissen minder mee te slepen onderweg.

Dit is een klassiek geworden fragment uit het televisieprogramma Achterwerk in de kast uit de jaren 90 van de vorige eeuw, waarin de zesjarige Melle iets wil vertellen over palingen, maar tevergeefs bezig is de paling in een glazen pot te stoppen.

Na meer dan tien jaar verlaten de dames de stad, in de herfst. Mogelijk reageren de vissen op de grotere hoeveelheid water die dan door de rivieren stroomt. Ze gaan met de stroom mee naar zee. Onderweg moeten ze wel nog scheepsschroeven zien te ontwijken en ze moeten opnieuw een veilige weg vinden langs IJmuiden. Dat valt nog niet mee. “Alen hebben de neiging om de sterkste stroom te volgen”, legt Van der Hammen uit. Dat is een probleem. In de veilige vispassages stroomt het water vaak relatief traag. De sterke stroming gaat door de pompen van het gemaal heen. In IJmuiden zwemt ruim een kwart van de vissen het gemaal in. De helft van de dieren raakt daarbij zodanig gewond dat ze sterven.

De alen hebben nog twee problemen, vertelt Schiphouwer. Vanuit de Japanse aal is een parasiet overgegaan op de Europese vissen. “De helft van de paling heeft van die zwarte wormpjes in de zwemblaas.” Daarnaast zitten er zware metalen, PCB’s, dioxinen en andere giffen opgeslagen in het vet van de Amsterdamse dieren. Die stoffen komen vrij wanneer de alen het vet verbruiken tijdens de reis. 

“De kans is groot dat de alen die in het Oosterdok opgroeien, zich niet zullen voortplanten”, vreest Schiphouwer. Vanwege hun slechte gezondheid is het maar zeer de vraag of ze de Sargassozee halen. Als ze het halen, paaien de vissen waarschijnlijk daar. Om vervolgens, na het afzetten van de eitjes, te sterven. Vermoedelijk, want geen mens heeft het ooit gezien.

ReactiesReageer