Ik ben blij! Of: ik lach! In Europese talen zijn we het gewend onze emoties uit te drukken op de eerste, mentale, manier. Maar in talen op andere continenten komt de tweede manier net zo goed voor.
Je kijkt naar je huisgenote en je ziet het meteen: die is pissig – o ja, je zou het vuilnis buiten zetten. Hóe je dat zo snel ziet, is lastiger te benoemen. Misschien waren haar wenkbrauwen gefronst, wezen haar mondhoeken omlaag, of stonden haar kaakspieren of lippen strak gespannen?
In het Nederlands zijn we gewend om gevoelens te beschrijven in termen van mentale toestanden. “Eigenlijk is het een vorm van gedachtelezen, of beter gezegd ‘binnenwereld-lezen”, vertelt taalkundige Ewelina Wnuk. “Je hebt een interactie met iemand, en je stelt je voor wat er in diens binnenwereld gebeurt. Boos, blij, verbaasd, allemaal psychologische gesteldheden.”
Het kan ook anders. Er zijn namelijk ook culturen waarin niet de innerlijke ervaring wordt genoemd, maar de uiting die erbij hoort, zoals lachen of huilen. “Dat zijn feitelijk beschrijvingen van lichamelijke acties, maar natuurlijk wel acties die sterk verbonden zijn met een bepaalde emotie. In die culturen is dát de standaard manier om over gevoelens te praten.”
Grote emoties
Het verschil wordt duidelijk zichtbaar in een experiment van Wnuk. Deelnemers kregen korte videoclips te zien van gezichten die grote emoties uitbeeldden, zoals woede, verdriet, en walging. Ze kregen de vraag: wat voelt deze persoon? Daarna bekeken ze weer filmpjes, maar dan van delen van een gezicht die een beweging maakten, bijvoorbeeld een neus die werd opgetrokken. Daar hoorde een andere vraag bij: wat doet deze persoon?
Een groep deelnemers was Pools, die vertegenwoordigden de Europese talen, een andere groep hoorde bij de Maniq: een volk dat leeft in het oerwoud in Thailand. De groepen gaven duidelijk verschillende antwoorden. Bij de eerste vraag, wat voelt deze persoon, gebruikten de Poolse mensen bijna altijd woorden voor mentale toestanden. Sprekers van het Maniq deden dat ook wel, maar minder: in de helft van de gevallen antwoordden ze met beschrijvingen van acties, zoals ‘hij lacht’, of ‘ze opent haar mond’. Bij de vraag ‘Wat doet deze persoon?’ was het patroon omgekeerd: de Maniq gebruikten bijna altijd actiewoorden, de Polen gebruikten de helft van de tijd psychologische termen (bijvoorbeeld ‘ze is bang’, ‘hij is boos’). Wnuk: “Dus ook al vroegen we expliciet naar een beweging, dan nog gingen de Poolse deelnemers in de helft van de gevallen afleiden wat iemand vanbinnen voelde.”
Ingebakken
De Maniq kúnnen wel over mentale gesteldheden praten, en de Poolstaligen kúnnen gezichtsbewegingen benoemen – de groepen hebben vooral een andere voorkeur. Die is ook ingebakken in de woordenschat van hun talen, ontdekte Wnuk: “In beide talen hebben we gezocht naar termen die echt alleen over gezichtsbewegingen of gemoedstoestanden kunnen gaan. Dus niet iets als ‘omhoog bewegen’, want dat kun je voor alles gebruiken, maar wel ‘knipogen’, want dat gaat specifiek over een actie in je gezicht. En niet ‘lekker’, want dat kan ook over eten gaan, maar ‘verdrietig’, want dat is echt een emotiewoord.”

Het Maniq heeft twee werkwoorden voor het sluiten van de ogen: een voor als je het bovenste ooglid sluit, een ander voor wanneer je beide oogleden toeknijpt en je wangen verhoogt.
Wnuk, E., Wodowski, J. Culture shapes how we describe facial expressions. Sci Rep 14, 21589 (2024).“In het Pools vonden we veel van die specifieke termen voor mentale toestanden. Dat verbaasde me niet, want Europese talen staan erom bekend dat ze woorden hebben voor verschillende soorten verdriet, woede, blijdschap, enzovoort. Maar ik was wel verrast over de vele termen voor gezichtsbewegingen bij de Maniq. Die woorden hebben ongelofelijk gedetailleerde betekenissen. Er zijn bijvoorbeeld twee werkwoorden voor het sluiten van je ogen. Het ene gebruik je wanneer iemand het bovenste ooglid naar beneden beweegt, het andere is voor wanneer het onderste ooglid actiever is.”
Fysiek of mentaal
De Maniq zijn niet het enige volk dat emoties graag in termen van acties beschrijft. Katie Hoemann onderzoekt de relatie tussen taal en emoties, en voerde gesprekken met de Hadza, een volk dat op het Serengeti-plateau in Tanzania leeft. “We vroegen hun om een recent moment te beschrijven waarop ze zich prettig of juist onprettig voelden. We vroegen juist niet naar ‘verdrietig’ of ‘blij’ of iets dergelijks, omdat we ze niet wilden sturen naar zulke categorieën. We vroegen steeds door: Waar was je? Met wie? Hoe voelde het in je lichaam? Wat deed je? Wat dacht je toen? We hebben alle verhalen geanalyseerd, en naast verhalen gelegd die twintig jaar geleden op een vergelijkbare manier verzameld zijn door een collega in North Carolina.”
De vergelijking bracht hetzelfde type verschillen aan het licht als het experiment van Wnuk. “De Hadza-deelnemers richtten zich meer op gedrag, fysieke omgeving en lichamelijke ervaringen,” vertelt Hoemann. “Het is niet zo dat ze helemaal nooit mentale termen gebruikten, maar ze gaven meer informatie over de fysieke omstandigheden en ervaringen. De deelnemers uit North Carolina vertelden juist over wat er in hun hoofd gebeurde, wat ze dachten, hoe ze hun gedrag verklaarden, veel meer psychologisch dan fysiek dus.” Bovendien vertelden de Hadza meer over andere mensen, zag Hoemann: “Ze hadden het vaker over de betrokkenheid van anderen, of wat voor impact de gebeurtenis op anderen had. De mensen uit North Carolina vertelden ook over sociale interacties en relaties, maar andere mensen waren meer op de achtergrond in hun verhalen. Het ging meer over ‘hoe was het voor mij’.”

De Hadza uit Tanzania beschrijven hun emoties meer fysiek dan mentaal.
FreepikSpotlight
Het doet een beetje denken aan dat bekende verhaal dat volken die boven de poolcirkel wonen honderd woorden voor sneeuw hebben. Of dat nou klopt of niet, het idee is wel logisch: als je ergens veel mee te maken hebt, dan krijg je er ook meer woorden voor en raakt je taal gespecialiseerd. Maar hoe zit dat dan bij het beschrijven van emoties? Waarom richt de ene cultuur zich op psychologische toestanden, en de andere op gedragsbeschrijvingen? Hoemann heeft daar wel een idee over.
“Mensen zijn sociale wezens, we zijn altijd bezig met kijken hoe we ons moeten gedragen tegenover anderen. Wat verwachten ze van me, wat moet ik doen? Als je in een cultuur leeft met heel strikte sociale normen, dan hoef je niet naar een ander te kijken om te zien of je het goed doet. Dan wéét je gewoon hoe je je hoort te gedragen. Dus in een heel hiërarchische cultuur, zoals in de traditionele culturen van Japan of China, is het niet zo relevant hoe een ander zich voelt. In hedendaagse westerse culturen construeren we juist die mentale toestanden omdat dat ons helpt om uit te vogelen hoe we ons moeten gedragen. De cultuur van de Hadza is niet zo hiërarchisch, maar daar hebben ze misschien weer een andere manier om te weten wat je kunt verwachten van anderen.”
— Katie Hoemann
Als zo’n verschil eenmaal bestaat, dan versterkt het zichzelf, legt Wnuk uit: “Taal zet een spotlight op sommige zaken. Voor die aspecten heb je dan meer aandacht, en daardoor gaat je taal zich in dat opzicht verder specialiseren en krijg je nog meer woorden, waardoor je er weer meer aandacht voor krijgt. Het is moeilijk om te zeggen wat eerst is, het is een systeem dat zichzelf in stand houdt.”
Psychologen hebben lang aangenomen dat de Europees-Amerikaanse manier van praten over emoties universeel was – dat er geen culturele verschillen waren, en iedereen ter wereld een voorkeur had voor gedachtelezen. Dat blijkt dus niet te kloppen. Zijn onze emotionele ervaringen dan wel hetzelfde overal ter wereld, of voelt een Hadza of Maniq iets anders dan een Nederlander of Pool? Als we bijvoorbeeld over blijdschap praten, hebben we het dan over hetzelfde?
Hoemann: “Ik weet eigenlijk niet of we een persoon met een andere taal en cultuur echt kunnen begrijpen. Hoe is het om in diens schoenen te staan? Zelfs als de ervaring universeel is, begrijpen we elkaar denk ik nooit helemaal als we erover communiceren. Als een Hadza-persoon en ik allebei in een honingboom klimmen, dan voelen we misschien hetzelfde, maar ik zou andere dingen benadrukken. We hebben ander communicatief gereedschap, en daardoor horen we ook andere aspecten van elkaars verhaal.”