Naar de content

Positieve taal in de spreekkamer

DanielCubas, CC0 via Pixabay

Niet alleen wát de huisarts zegt heeft effect op de patiënt, maar ook hoe. Zo kan het gebruik van positieve taal angstklachten wegnemen, volgens onderzoek van Inge Stortenbeker. Maar in de communicatie met patiënten die aanhoudende lichamelijke klachten hebben, gaat dit soms mis.

Buikpijn, hoofdpijn of rugpijn. Het zijn lichamelijke klachten die we allemaal weleens ervaren. Toch is er een groep patiënten bij wie dit soort alledaagse klachten langdurig aanhoudt, zonder dat er een verklaring voor te vinden is. Bij deze groep patiënten voelen huisartsen zich vaak machteloos en dat komt tot uitdrukking in hun taalgebruik. Ze gebruiken vaker negatieve formuleringen en uitingen van onzekerheid, zo blijkt uit recent onderzoek van taal- en communicatiewetenschapper Inge Stortenbeker van de Radboud Universiteit.

Dat is een belangrijke bevinding, want juist bij deze groep kan de manier van communiceren veel verschil maken, legt de onderzoeker uit. “Artsen zijn opgeleid om lichamelijk onderzoek te doen en ziektes te herkennen. Maar bij deze patiënten vinden ze niet per se onderliggende ziektes. Op dat moment speelt communicatie een belangrijke rol. Enerzijds vanuit de patiënt: hoe kun je klachten uitdrukken? Maar ook vanuit de arts: hoe ga je het gesprek aan over klachten die onverklaarbaar zijn?”

Vooroordelen

De onderzoeker analyseerde 82 gesprekken tussen huisarts en patiënt. De helft van deze patiënten had aanhoudende lichamelijke klachten. Stortenbeker keek zowel naar het taalgebruik van de arts als van de patiënt. “Over deze groep bestaan best wel wat vooroordelen, zoals dat ze hun klachten overdrijven of dat ze vage bewoordingen gebruiken. Daarom hebben we bijvoorbeeld taalintensiteit en taalabstractie gemeten. Daarin vonden we geen verschillen tussen beide groepen. Taalintensiteit (‘ik heb erg veel last’) bijvoorbeeld zie je bij alle patiënten. Het is een manier om te laten zien: ik ben hier met een geldige reden, er is echt iets aan de hand.”

Een blauwe stethoscoop naast een laptop.

In plaats van ‘ik hoor geen gekke dingen’ kan de huisarts ook zeggen ‘de longen klinken schoon’.

Pixabay, StockSnap via publiek domein

Voor de huisartsen vond ze wel een verschil in taalgebruik. Ze gebruikten vooral minder vaak positieve taal. “Je kunt zeggen ‘de longen klinken schoon’ of ‘ik hoor geen gekke dingen’. De boodschap is hetzelfde, maar de eerste formulering is positief en de tweede negatief. Bij mensen met aanhoudende klachten gebruiken huisartsen vaker die negatieve formuleringen, terwijl ze bij patiënten met verklaarde klachten de impact van een boodschap verzachten, door bijvoorbeeld te zeggen ‘ik heb geen goed nieuws’ in plaats van ‘ik heb slecht nieuws’.”

Dat er een verschil is in taalgebruik kan de onderzoeker overigens goed verklaren. “Bij een patiënt met aanhoudende klachten ben je als arts voornamelijk ziektes aan het uitsluiten. Dus je gaat naar de longen luisteren, ‘nee ik hoor niks geks’, de buik bekijken, ‘geen afwijkingen’, et cetera. Het is dus een logisch patroon waar de arts zich bewust van moet worden. Draai het om: formuleer het zo dat het goed klinkt, dat het netjes en normaal is in plaats van uitsluiten wat er allemaal niet is.”

Minder angstige patiënten

Dat positieve taal ook echt angstklachten bij patiënten kan wegnemen was al eerder aangetoond in experimenteel onderzoek, waarbij vaak fictieve gesprekken gebruikt worden. Stortenbeker toonde dit in haar onderzoek ook nog eens aan, maar dan aan de hand van échte gesprekken. De patiënten kregen voor en na het consult een vragenlijst voorgelegd waarin ze moesten invullen hoe angstig ze zich op dat moment voelden. Bij de gesprekken waarin de huisarts meer positieve taal gebruikte, voelden de patiënten zich na afloop minder angstig dan vóór het gesprek.

Net als eerdere studies laat dit zien hoe belangrijk het taalgebruik van de huisarts is. Het is dan ook niet voor niets dat er in de huisartsenopleiding veel aandacht is voor communicatietechnieken. Stortenbeker noemt de huisarts dan ook de ‘superspecialist’ op het gebied van communicatie. Alleen op het stukje ‘positieve taal’ moet er volgens haar nog wat meer bewustwording ontstaan.

Huisarts Rob van der Spruit herkent zich daar wel in. Hij werkt al ruim elf jaar in dezelfde huisartsenpraktijk en zegt zich heel bewust te zijn van zijn communicatie. Die stemt hij af op de persoon die tegenover hem zit. Net als alle huisartsen heeft hij regelmatig te maken met patiënten met aanhoudende klachten. Hij realiseert zich ook dat hij dan in een andere ‘communicatiemodus’ zit. “Als een patiënt vaker met dezelfde klacht terugkomt, denk ik: die maakt zich nog steeds zorgen. Ik ben dan geneigd om nog meer zaken uit te sluiten. Dus formuleringen als ‘ik hoor niks geks’ zou ik zeker kunnen gebruiken. Daar zou ik scherper op kunnen zijn.”

Geen tumor, dokter?

Voor Van der Spruit is de juiste communicatie essentieel om zijn beroep goed uit te kunnen oefenen. “Ik let op de woorden die ik kies en maak soms ook gebruik van visuele ondersteuning. Maar ik probeer ook altijd te toetsen of de patiënt begrepen heeft wat ik heb gezegd. Dat doe ik zowel bij laag- als hoogopgeleiden, want ze zijn allemaal vooral patiënt: ze hebben zorgen en angsten en dat kan ervoor zorgen dat ze moeite hebben met het verwerken of onthouden van informatie.”

Het allerbelangrijkste in de communicatie tussen arts en patiënt is volgens Van der Spruit het boven water krijgen van de hulpvraag. “Voor mij als huisarts is de exacte klacht eigenlijk niet zo interessant. Ik wil vooral weten: waarom komt deze persoon met deze klacht nu naar mij toe? Die hulpvraag achterhalen is niet altijd makkelijk. Een veelgehoorde anekdote is die over een patiënt die bij de dokter komt met oorpijn. Nadat de arts het oor bekeken heeft constateert hij dat het een oorontsteking is en geeft de patiënt een recept voor zure druppeltjes. Vervolgens loopt deze weg en zegt met de deurkruk in zijn hand: ‘Dus het is geen tumor, dokter?’ Zoiets heb ik ook meegemaakt, dat ik dacht: shit, dat was dus de vraag, en die heb ik niet boven tafel gekregen.”

Gereedschapskist

“Eigenlijk denk ik dat dit stukje communicatie met patiënten met aanhoudende klachten ook weer terug te voeren is op die hulpvraag”, aldus Van der Spruit. “Als patiënten voor de zoveelste keer komen, ben ik geneigd te denken dat ze nog steeds met dezelfde hulpvraag zitten, en ga ik door met het uitsluiten van ziektes. Je zou natuurlijk ook kunnen zeggen: ik merk dat er nog steeds een zorg bij u is, waar gaat die zorg naar uit? Misschien dat mensen dan wel zeggen: ik maak me echt zorgen dat er een tumor zit. Dan moet je bijvoorbeeld verder verwijzen, en andere stappen zetten.”

Om hun communicatietechnieken nog meer te kunnen verfijnen, ontwikkelt Stortenbeker momenteel een toolkit voor huisartsen. “Je moet het echt zien als een gereedschapskist waarin je verschillende communicatietools kunt vinden”, licht ze toe. “Soms is dat een positieve formulering, maar een negatieve formulering is niet altijd fout. De arts kan zelf het beste aanvoelen wanneer hij welke tool gebruikt. Dus daar zijn we mee bezig, om het perspectief van huisartsen nog meer te verbreden.”