Het TwentseWelle museum in Enschede is in zijn huidige vorm nog maar een week open. Het is dus je laatste kans het museum in de huidige opzet te aanschouwen. NEMO Kennislink ging op bezoek en zag een bizon, mammoet en voorloper van de computer.
“Wat is hier veel te zien!”, zegt een tienjarig jongetje, terwijl hij om zich heen kijkt en vervolgens zijn hoofd in de nek legt om te loeren naar het skelet van een heuse mammoet. Daar heeft hij zeker een punt. Zo staat de mammoet naast een enorme, opgezette, bizon, maar in de vitrines er omheen zie je ook nog heel veel voorwerpen uit de ijstijd – en daarna.
In totaal zijn er in het museum zo’n honderdvijftigduizend voorwerpen te bewonderen vertelt Edwin Plokker, voormalig docent aardrijkskunde en nu conservator bij het museum. Naast natuurhistorische voorwerpen, zijn er ook veel objecten uit de textielindustrie. Dat heeft alles te maken met de geschiedenis van het museum. TwentseWelle kwam voort uit een fusie van Natuurmuseum Enschede, Textielmuseum Jannink én het Van Deinse Instituut, een instituut tot zich richtte op het verwerven van kennis van de nabije leefomgeving.
Hoewel de ‘erfenis’ van deze musea duidelijk terugkomt, is er wel degelijk een rode draad te ontdekken in de route die je aflegt in het museum. Het toont hoe de mens langzaamaan een plekje verwierf in toen nog erg barre landschappen, en vervolgens dankzij nieuwe technologische ontwikkelingen steeds meer zelf die omgeving naar zijn hand begon te zetten.
Bizonhuid
Maar laten we eerst eens teruggaan naar de mammoet, die direct een enorme blikvanger is als je het museum binnenstapt. “Dit skelet is echt,” vertelt museumgids Jan Wennink aan het jongetje en een groep studenten die net het museum bezoeken. “En hoewel de mammoet hier niet vandaan komt, had hij hier prima ergens kunnen rondstruinen met wat soortgenoten. Waar we nu bij ijs vooral aan de Noord- en Zuidpool denken, was Nederland en eigenlijk heel Noord-Europa eeuwenlang bedenkt met landijs. Hoe koud het toen was, zie je ook mooi aan de vacht van de bizon. Die is lekker wollig en dat moest ook wel, want zonder zou hij doodvriezen. Ook mammoeten hadden een wollige huid.”
“Kwamen de mammoeten en bizons ook dinosaurussen tegen?”, vraagt een meisje, dat zich losmaakt van de hand van haar moeder om de bizonhuid voorzichtig te aaien. “Nee, dat niet,” vertelt Wennink. “Nederland had twee keer te maken met een ijstijd, de eerste was tussen 475.000 en 410.000 jaar geleden en de tweede, die wel het Saalien wordt genoemd, ongeveer tussen de 280.000 en 130.000 jaar geleden. Dinosaurussen leefden nog veel eerder: tussen 220 miljoen en 65 miljoen jaar geleden. Waarschijnlijk stierven ze uit door een meteorietinslag, maar je kunt je sowieso afvragen of ze de koude ijstijd wel overleefd hadden.”
Van de ijstijd gaan we naar de tijd kort erna, via een model van een prehistorische boerderij. Archeologen denken dat Germaanse boerderijen uit de eerste eeuw na Christus er ongeveer zo uitzagen, zegt Wennink, terwijl we de miniatuurboerderij – eigenlijk een veredelde hut – bestuderen.
“Toen door klimatologische veranderingen het ijs ging smelten, werd het voor de mens makkelijker te overleven,” vertelt Wennink. “Er kwamen hier dan ook steeds meer mensen. En in plaats van achter rondtrekkende dieren als rendieren aan te reizen en die te bejagen, konden ze nu de grond bewerken en vee houden.”
Weven in de boerderij
Als we de hoek omgaan, maken we een flinke sprong in de tijd. We zien waar die nieuwe specialisatie van mensen in resulteerde in de vorm van een op schaal nagebouwde boerderij uit 1800. Je moet je hoofd wel flink intrekken bij de ingang; destijds waren de mensen een flink stuk kleiner dan nu.
Eenmaal binnen in de boerderij, die gemaakt is van gevlochten twijgenwanden verbonden met klei, voelt het gezellig aan. Er hangt een ketel boven het vuur en families verbleven samen met hun dieren, zoals bijvoorbeeld een koe, varken of schaap. Ook hadden sommige bewoners een weefgetouw, om zo kleding te maken.
Landbouw was niet heel eenvoudig door de zandgrond in Twente. Daarom werd er veel vlas verbouwd, dat wel gemakkelijk op de zandgrond groeide. “Met hun weefgetouw maakten boerengezinnen daar linnen van.”
Een bezigheid die zich in de loop van de tijd steeds meer uitbreidde; veel gezinnen maakten linnen om dat vervolgens te verkopen aan handelaren. “Vooral in de wintermaanden, als er maar weinig te doen was op de akkers, werd er flink gewoven door boerenfamilies,” vertelt Wennink.
Erg rijk werden de boeren daar overigens niet van. In vergelijking met regio’s in het westen van Nederland was Twente een arme streek die maar weinig (verharde) wegen kende.
Het tijdperk van de textielindustrie
Opeens horen we een klik, gevolgd door een luid geratel. Als we doorlopen merken we dat een enorme weefmachine in werking is gezet. Tussen allerlei spoelen door zien we draden voorbijflitsen. Daarmee zijn we plots in de negentiende eeuw beland, toen de industriële revolutie plaatsvond. Door nieuwe uitvindingen kon de machine steeds meer handarbeid overnemen. Omdat de regio toch al veel mensen kende die bekend waren met het vervaardigen van textiel, begonnen rijke industriëlen in Twente neer te strijken en bouwden ze er textielfabrieken , zoals bijvoorbeeld de families van Heek en ter Kuile. “Voor de infrastructuur was dat erg goed,” vertelt Wennink, “er kwamen plotseling meer wegen, ook legden de rijke textielfamilies parken aan.”
Om hun textielproductie te verhogen, schroomden ze bovendien niet de laatste technologie in te zetten in hun fabrieken. Zo kwam het dat een van de eerste jacquardgetouwen, een programmeerbaar weefgetouw, in Twente belandde. “Die machine werkte met een ponskaartensysteem, via een 0/1 code systeem, dat wel gezien wordt als een voorloper van de computer,” vertelt Plokker die voorbij loopt.
“Het werkt net zoals een draaiorgel,” legt hij verder uit, wanneer hij enkele vragende blikken op zich gericht ziet. “Er is een groot vel met gaatjes dat aan de bovenkant van de machine wordt rondgedraaid. Maar waar het bij een draaiorgel om de muziek gaat, bepalen die gaatjes hier het te weven patroon. Bij een gat in de kaart, oftewel een één, kan er een pin door. Die trekt vervolgens een draad omhoog of juist omlaag, zodat er precies op die plek een draad wordt overgeslagen. Door de juiste pinnen gelijktijdig omhoog en omlaag te trekken ontstaat er een patroon. Moet er juist niets gebeuren, dan staat er op de kaart een nul. De kaart met gaatjes bestaat dus uit enen en nullen, geeft instructies aan de machine en werkt daarmee als een computerprogramma voordat die überhaupt bestond!”
Wat vonden de mensen destijds eigenlijk van die uitvinding? “Niet iedereen was even enthousiast,”, aldus Plokker. “Op verschillende plekken in Europa waren arbeiders zo boos dat ze hun baan door de machine verloren dat ze werkplaatsen kort en klein sloegen!”
Mochten mensen in Twente dezelfde vrees gekoesterd hebben, dan was dat niet nodig. De vraag naar textiel uit Twente groeide zo sterk, dat er alsnog genoeg werk was. Van een arme boer veranderde de gemiddelde Twent in een arbeider die in de fabriek werkte. En hoewel een werkdag zo’n twaalf uur duurde, werden de arbeidersfamilies, in tegenstelling tot de eigenaren van de textielfabrieken, er niet rijk van.
Wat je misschien wel het meest bijblijft van een bezoek aan het museum is een videofilmpje dat laat zien hoe schrijnend de klassenverschillen waren. Links in het scherm zien we een baby geboren in het gezin van een textielbaron, rechts in een arbeidersgezin. Waar de linkerbaby zijn leven in een mooi, rijk uitgedost wiegje begint, ligt het arbeiderskind in een soort houten kribbe met amper een dekentje. De kans dat ze elkaar ooit als gelijkwaardigen zullen ontmoeten, lijkt klein. Waar we de baby links zien uitgroeien tot een jongetje dat in de schoolbanken zit, zien we het rechterkind op dezelfde leeftijd zwoegen in een donkere fabriek. Iets wat hij zijn verdere leven blijft doen, terwijl zijn leeftijdsgenoot fabrieken en een landgoed gaat beheren.
“Uiteindelijk resulteerden de slechte omstandigheden voor arbeiders in de grote textielstakingen,” vertelt Wennink. “Die ging overigens niet om betere lonen, maar over beter materiaal. Veel fabrikanten werkten met verouderde spullen. Dit maakte de kans op weeffouten groter, waardoor je als arbeider minder betaald kreeg. Ook de kans op ongelukken steeg hierdoor.”
Hoewel de staking mislukte, zorgden allerlei wetten ervoor dat kinderarbeid stopte en omstandigheden verbeterden. Inmiddels is er nauwelijks nog textielindustrie in Twente, de fabrieken gingen ofwel dicht of verhuisden naar landen met lagere lonen.
Van oermensen tot nu
Gelukkig produceert Twente inmiddels andere producten, zo valt te zien: van lekkere zuivel tot matses. En, inmiddels is de hightech er gearriveerd in de vorm van nanotechnologie. “Aan de Universiteit Twente doen ze daar veel mee,” vertelt Jan. “Van labs-on-a-chip tot uitvindingen op het gebied van electronica en slim textiel.”
Interessant hoor, zeg je nu misschien, maar heeft een niet-Twent wel iets te zoeken in dit museum? Het antwoord is een volmondig ja. Hoewel het museum zich richt op de Twentse geschiedenis geeft de TwentseWelle tegelijkertijd een heel mooi inkijkje in de menselijke ontwikkeling, van onze voorgangers in de vorm van oermensen tot nu. De regio is daarbij een soort microkosmos van hoe de wereld veranderde en wat dat betekende voor gewone mensen. Bovendien zet het je ook aan het denken over de keerzijde van ontwikkeling in de vorm van milieuaspecten. Zo kun je door op een fiets te trappen zien, hoeveel energie het nou kost om bepaalde apparaten te laten afspelen. Kortom, spelenderwijze leer je van alles over hoe de wereld werkt en in elkaar steekt. En wat er voor nodig was om onze huidige leefomgeving te creëren.