In het Voorsterbos in de Noordoostpolder werden waterwerken uitgetest op schaal. Tot de ingenieurs verdwenen, en de modellen overwoekerd raakten. Langzaam maar zeker wordt het bos weer in ere hersteld. Kennislink ging kijken.
‘De heer van de Waterweg’, noemden ze hem. De ogen van oud-ingenieur Ton van der Meulen beginnen te twinkelen als hij er weer aan terugdenkt. Hij was het immers die in de jaren zestig de Nieuwe Waterweg onder zijn hoede had – het hele stuk, van Krimpen aan de IJssel tot Hoek van Holland. Vandaag leidt hij ons rond door het Waterloopbos in de Noordoostpolder, waar ‘zijn’ Waterweg zich bevindt.
Op schaal, welteverstaan. In dit bos vlak bij Kraggenburg, waar Van der Meulen van 1963 tot 1985 werkte, bouwden de waterbouwkundigen kusten, zeearmen, kanalen en rivieren na in het klein. Zo konden ze de invloed onderzoeken van geplande veranderingen in het landschap en van waterwerken zoals havens en sluizen, voor de bouw in het echt van start ging.
Met afgeplakt oog
In dit bos vind je dus de oliehaven Marsha-el-Brega van Libië op een steenworp afstand van de haven van Rotterdam. Hier vind je de Nieuwe Waterweg en de Waal. En hier ligt ook het kleine (maar oudere en inmiddels ontmantelde) broertje van de Deltagoot in Delft, waarin je golven kan maken. Niet alles is meteen herkenbaar – de meeste werken zijn overwoekerd door planten en struiken – maar Van der Meulen wekt de bouwwerken met zijn verhalen vakkundig weer tot leven. Zelfs de konijnen die er rondhuppelden en de koolmezen die het brood uit zijn lunchpakketje in de bouwkeet gapten, zien we voor ons.
De ingenieurs van het Waterloopbos voorspelden of aanpassingen in rivierbochten de bevaarbaarheid verbeterden, bedachten wat te doen met het koelwater van de Maasvlaktecentrale, en deden zelfs geheime onderzoeken voor het Ministerie van Defensie. Zo moesten proeven aan de IJssellinie aantonen hoe je het best een flink stuk land onder water kon zetten door een rivier af te sluiten.
De schaal van de modellen varieerde, van 1:20 tot 1:300 of nog kleiner. Grote vrachtschepen werden boten van zo´n tweeënhalve meter – als volwassen man kon je er net (plat) in liggen, om hem door de geschaalde waterwegen heen te sturen. “Met één oog afgeplakt”, vertelt van der Meulen, “zodat we in dezelfde situatie zaten als de schippers, die op grote afstanden niet drie-dimensionaal kunnen waarnemen.” Om stroming in kaart te brengen strooiden de ingenieurs papiersnippers in het water, die de patronen mooi zichtbaar maakten. Jongens voelden ze zich, die speelden en bouwden met water en zand. Maar dan wel geavanceerd.
Kennis vergaren en geld besparen
Tot 1927 had Nederland zelf geen waterloopmodellen. Voor onderzoek voorafgaand aan de bouw van de Afsluitdijk en zijn afwateringssluizen, moest men uitwijken naar het Universiteitslaboratorium van Karlsruhe in Duitsland. De eerste Nederlandse modellen verrezen kort daarna in de kelder van het gebouw van Weg- en Waterbouwkunde van de Technische Hogeschool in Delft. Maar dit lab groeide al snel uit zijn jasje.
De plannen voor een veel groter waterloopkundig openluchtlaboratorium kregen een impuls toen in 1953 de Watersnoodramp in Zeeland zich aandiende. Opeens was er haast met de Deltawerken, en dus ook met een goede onderzoeksfaciliteit. Het Voorsterbos bleek een ideale locatie: de grond was voor weinig anders geschikt en dus ontzettend goedkoop, er was weinig wind, de lemen bodem was lekker stevig en er was water in overvloed.
Bovendien kon het water stromen, niet alleen door een klein hoogteverschil, maar vooral door de verschillen in waterpeil die een polder met zich meebrengt. De waterwegbouwers leidden het water vanuit het Vollenhovenkanaal door het bos, en voerden het af op het polderkanaal de Zwolsevaart, waarvan het waterpeil bijna 5 meter lager lag. Grote projecten deed men hier en de kleinere modellen die in een overdekte hal pasten, deed men voornamelijk in Delft.
Soms maakten de proeven duidelijk dat er nog enkele extra aanpassingen nodig waren om een nieuw ontwerp optimaal te maken. Het bleek ook weleens simpeler te kunnen dan gedacht. Kennis vergaren en geld besparen, was het credo van de waterbouwkundigen. Voor de Nederlandse schatkist zal het lab zijn diensten zeker bewezen hebben.
Einde oefening
Het waren mooie tijden, herhaalt Van der Meulen nog maar eens. Maar het openluchtlaboratorium is gesloten. Simulaties met computermodellen, die steeds sneller en nauwkeuriger werden, konden een deel van de experimenten vervangen. De rest van het laboratorium verhuisde naar Delft, waar alle modellen zich nu op één plek bevinden, onder de vlag van Deltares. Hier staat ook de nieuwe Deltagoot, die dit jaar geopend werd.
In 1996 verlieten de ingenieurs het Voorsterbos. De nieuwe eigenaar was een projectontwikkelaar die er een bungalowpark van wilde maken. Maar dat ging gelukkig niet door, vertelt Van der Meulen. In 2002 ging het bos, met behulp van geld van de Postcodeloterij, over in handen van Natuurmonumenten. In 2005 ging het open voor publiek. Inmiddels staat het Waterloopbos op de voorlopige lijst van Rijksmonumenten uit de opbouwperiode van 1959 tot 1965. De definitieve plaatsing zal vermoedelijk dit jaar zijn beslag krijgen, denkt Van der Meulen. En dan kunnen er eindelijk plannen gemaakt worden om de bouwwerken in het bos te restaureren.