Naar de content

Bijna zeventig jaar na het einde van de Tweede Wereldoorlog is de periode ’40-‘45 populairder dan ooit. Dat blijkt uit promotieonderzoek van historicus Erik Somers. Er komen steeds meer oorlogsmusea en ze trekken steeds meer bezoekers. Maar voor een nieuwe generatie moeten oorlogsmusea zichzelf wel opnieuw uitvinden.

25 maart 2014

Maar liefst 83 Nederlandse oorlogsmusea telde historicus Erik Somers, verbonden aan het Nederlands Instituut voor Oorlogsdocumentatie. Ze voldoen lang niet allemaal aan de strenge normen van de Nederlandse Museumvereniging. Het gaat hier om erfgoedinstellingen die zichzelf als oorlogsmuseum presenteren. En het gaat goed met deze instellingen. Samen ontvingen ze in 2012 maar liefst 1.188.000 bezoekers. Bij het allerpopulairste museum, het Anne Frank Huis in Amsterdam, werden alleen de Nederlandse bezoekers meegeteld, anders zou dit cijfer wel twee keer zo hoog liggen.

Lange tijd was het Oorlogsmuseum Overloon, voorheen het Nationaal Oorlogs- en verzetsmuseum, het enige aansprekende oorlogsmuseum in Nederland. Het heeft een enorme collectie voorwerpen uit de oorlog.

AlfvanBeem, vrijgegeven in het publieke domein via Wikimedia Commons

Het bezoek aan Nederlandse oorlogsmusea zit behoorlijk in de lift. Op basis van de cijfers van tien beeldbepalende musea concludeert Somers dat de belangstelling voor de oorlog behoorlijk is toegenomen. Tussen 1996 en 2013 zijn de bezoekersaantallen bijna verdubbeld. Ook interessant: maar liefst veertig procent van de oorlogsmusea zijn opgericht ná het jaar 2000. De oorlogsgeneratie mag dan aan het uitsterven zijn, de herinnering eraan is levendiger dan ooit.

Maar al die Nederlandse oorlogsmusea moeten zich wel gaan oriënteren op nieuwe benaderingen, concludeert Somers. Doordat de generatie die de oorlog heeft meegemaakt wegvalt, is de band met het publiek niet meer zo vanzelfsprekend als voorheen. De nieuwe generatie heeft geen directe relatie meer met de oorlog. De herinnering aan de oorlog zal op een andere, indirecte manier worden overgedragen.

Ervaar en beleef

Erik Somers deed zijn promotieonderzoek in opdracht van het Fries Verzetsmuseum in Leeuwarden. Die instelling wilde zijn nieuwe museum inrichten op basis van wetenschappelijk onderzoek naar hoe het verhaal van de oorlog op aansprekende wijze aan toekomstige generaties kan worden worden doorgegeven. Het museum opende in najaar 2013 zijn nieuwe vaste tentoonstelling op basis van het onderzoek van Somers.

Een oorlogsmuseum moet tegenwoordig veel meer zijn dan alleen een verzameling historische objecten, of een plaats van herinnering. Om de betrokkenheid van een nieuwe generatie met de oorlog te vergroten wordt de nadruk sinds de tweede helft van de jaren negentig in veel musea gelegd op persoonlijke verhalen. Zo proberen musea de afstandelijke, ‘feitelijke’ geschiedenis dichterbij de bezoeker te brengen.

Maar in de huidige praktijk van oorlogsmusea gaat het nog het meest om ‘authenticiteitsbeleving’. Ervaar en beleef is het motto. Het verleden komt immers steeds verder weg te liggen en ooggetuigen kunnen niet meer uit eerste hand vertellen. Steeds vaker gaat het dan ook, naast de ervaring van echte objecten en persoonlijke verhalen, om een visualisatie en reconstructie van het verleden. De bezoeker moet het gevoel krijgen het verleden ingezogen te worden. En dat kan natuurlijk prima met alle moderne technieken.

Maar hoe goed zo’n reconstructie ook is, het blijft een enscenering. Musea moeten hierbij volgens Somers altijd afwegingen maken. ‘Beleving van het verleden’ draagt immers niet altijd bij aan kennis en inzicht in het verleden, waarschuwt Somers. Ook speelt mee dat musea steeds meer een onderdeel van de vrijetijdsbesteding worden, concludeert hij verder. Naast het bieden van informatie en inzicht in het oorlogsverleden, moet een museum ook ontspannend en leuk zijn. Hoe ver kan een museum daarmee gaan? Want in de huidige museumpraktijk bestaat er een wankele balans tussen verantwoorde educatie en informatie aan de ene kant en ‘spanning en sensatie’ aan de andere kant.

Dat de periode ’40-‘45 ook bij de jongere generatie tot de verbeelding spreekt is overduidelijk. Dat zal volgens Somers voorlopig ook wel zo blijven. Hoewel de manier waarop we ons de oorlog herinneren steeds veranderd, blijft de herinnering aan de oorlog – ‘dat nooit meer’ – een moreel ankerpunt. Zelfs als deze in musea wordt doorverteld voor en door generaties die de oorlog zelf niet meemaakten.

Erik Somers promoveert op 2 april aan de Universiteit van Amsterdam op zijn proefschrift De oorlog in het museum. Herinnering en verbeelding.

ReactiesReageer