Naar de content

Ooggetuige van een meesterwerk

Onderzoek werkmethode Breitner levert markante ontdekkingen op

Rijksmuseum Amsterdam

Kunstschilder George Hendrik Breitner (1857-1923) had geen modderfiguur geslagen in een CSI-serie, zo nauwkeurig observeerde hij honderd jaar geleden locaties en taferelen. Met moord had het alleen niets te maken: Breitner legde juist het leven vast. Ter plekke maakte hij snelle schetsen en foto’s om in zijn atelier uit te werken. Recent onderzoek naar deze voorstudies hebben nieuwe ontdekkingen over zijn werk opgeleverd.

Zelfportret in schetsboekje, c. 1895. Zwart krijt.

Rijksmuseum Amsterdam

Het Rijksmuseum heeft al vele decennia 117 schetsboeken van Breitner in zijn collectie. Incidenteel werden schetsen hieruit onderzocht, maar stelselmatig onderzoek en op grote schaal had niet eerder plaatsgevonden.

Dit veranderde in 2012 toen het Rijksmuseum de schetsboeken ging digitaliseren. Digitaal was het een stuk makkelijker om alle schetsen door te nemen en te vergelijken met foto’s van Breitner en met archiefmateriaal. Erik Schmitz en Bert Gerlach, onderzoekers bij het Stadsarchief Amsterdam, maakten hier dan ook dankbaar gebruik van.

h2. Schetsen digitaliseren

De afgelopen twee jaar werden in het Rijksmuseum 117 schetsboeken van George Hendrik Breitner bladzijde voor bladzijde beschreven en gedigitaliseerd. Door dit project konden de schetsen voor het eerst op grote schaal vergeleken worden met Breitners schilderijen en aquarellen. Eind 2014 zullen de schetsboeken online te bekijken zijn.

Zij konden de grote collectie schetsboeken op meerdere manieren gebruiken. Zo bleken er min of meer vaste looproutes van Breitner in de schetsboeken terug te vinden. Erik Schmitz: “Met zijn schetsboeken in de hand kunnen we nu nog de routes volgen, die Breitner liep van zijn huis naar zijn atelier of zijn favoriete café. Hij kwam vaak langs dezelfde plekken, waar hij schetsen van maakte, net zoals van de mensen die hij daar zag. Hier en daar krabbelde hij er ook een adres of ander soort notitie bij, wat ons hielp bij het bepalen van de locatie.”

Schilder van de straat

Wanneer de van oorsprong Rotterdamse Breitner in 1886 in Amsterdam gaat wonen, komt hij eerst in nieuwbouwwijk De Pijp terecht. Schmitz: “Hij vond het helemaal niets. Nieuwbouw had geen karakter volgens Breitner. Hij was meer in zijn element toen hij eenmaal naar de Jordaan was verhuisd. Vanuit zijn raam aan de Lauriergracht schetste en fotografeerde hij de langslopende volksvrouwen, dienstmeisjes en arbeiders. Vrouwen uit het volk waren ook makkelijk op straat aan te spreken. Breitner kon hen wel vragen of ze wat wilden bijverdienen met poseren. Het was ondenkbaar in die tijd om zoiets aan een nette dame te vragen.”

Breitner wilde een schilder van het volk zijn, maar niet uit politieke overtuiging. Hij was een dwarse man en over het algemeen schilderde hij wat hij wilde en zelf interessant vond. De schilder wilde de toeschouwers raken met zijn weergave van het echte leven, maar hij schilderde niet om sociale misstanden aan de kaak te stellen. Hij maakte zijn werk en de figuren daarin ook niet mooier of lelijker dan ze in werkelijkheid waren. Breitner kon zich deze dwarsheid ook enigszins permitteren. Al tijdens zijn leven was hij een (internationaal) bekend en gewaardeerd kunstenaar. In 1901 en 1902 was er een grote overzichtstentoonstelling van hem te zien bij Arti et Amicitiae, de kunstenaarsvereniging in Amsterdam.

Breitner schilderde alleen binnen in zijn atelier, maar voor zijn onderwerpen zwierf hij veel buiten. Hierbij treffen we hem voornamelijk in de oude, middeleeuwse binnenstad aan. Voor hem straalden de architectuur uit deze periode en de mensen het ware karakter uit van Amsterdam. Zijn observaties legde hij vast door middel schetsen en zwart-wit foto’s (Breitner zette als een van de eersten achterbuurten en volkswijken op de foto). In zijn schetsboeken tekende hij alles wat hij zag en wat langskwam. Passanten, paarden, grachten met boten en straten met gevels inclusief handige informatie zoals lichtval en kleuren.

Naast het zwerven op straat observeerde Breitner de uitgezochte locatie ook regelmatig vanuit een nabijgelegen pand. Uit de notities in zijn schetsboeken blijkt dat hij vaak in het café te vinden was. Zo heeft hij zijn favoriete Dam ook veelvuldig gade geslagen vanuit verschillende kroegen rond het plein. De reuring daar vond hij schitterend. De drukte, de paardentrams en het volk dat als mieren door elkaar heen bewogen zien we eerst terug in zijn schetsboeken en vervolgens in zijn werk.

Breitner, De Dam met de Nieuwe Kerk (aquarel, 1901)

Rijksmuseum Amsterdam

Heihoo, heihoo

Een andere fascinatie van de schilder waren bouwputten, zowel in de snel veranderende binnenstad als de stadsuitbreiding aan de randen in oost, west en zuid. Breitner maakte hierbij alleen afbeeldingen van vroege bouwstadia en het heien: de paarden die de palen aansleepten, de door stoom aangedreven heimachines die de palen de grond in sloegen, de waterdampen die hierbij vrijkwamen en de vele werklui in hun blauwe kielen. Dit soort scenario’s legde hij vast in donkere tinten en aardse kleuren en het liefst met druilerig weer erbij. Hij toonde de rauwe randen van de werkplek en paste die eventueel naar zijn inzichten aan. Als er eenmaal gemetseld ging worden, verloor Breitner zijn interesse en trok hij verder naar de volgende plek. De stijl van de nieuw opgetrokken gebouwen kon hem niet bekoren.

h2. Mysterie over fotografie

Tot nu toe was onbekend waar Breitner zijn kennis over fotografie had opgedaan want de schilder liep hier niet openlijk mee te koop. Aan de hand van een briefuitwisseling met zijn leerlinge Christina Vermeulen, kwamen de onderzoekers er achter dat Breitner in Parijs veel had geleerd over fotografie. Christina vroeg hem namelijk advies over Parijse fotografiewinkels en hij antwoordde in vier kantjes waar ze de beste camera’s en films kon kopen.

In 1884 was Breitner zelf in Parijs geweest en daar had hij blijkbaar veel rondgeneusd en kennis opgedaan. Deze leerlinge was geen belangrijk talent dat het nog ver zou schoppen, en toch wilde hij graag zijn bevindingen gedetailleerd met haar delen. Geen geheimzinnigheid hier.

Breitner schreef wel meer, maar de meeste brieven gaan over zakelijke kwesties. Zijn persoonlijke mening kwam een stuk minder aan bod. De schilder was een gesloten persoon en ook zijn atelier was verboden terrein voor buitenstaanders, op een enkeling na.

Schmitz: “Breitner had het moeilijk met het veranderende uiterlijk van Amsterdam. Ook de elektrische tram die na 1900 haar intrede deed, vond hij als paardenliefhebber maar niets. Zielloze dozen noemde hij ze.” Veel van de paarden die de vroegere paardentrams trokken, werden verkocht. In de 19e eeuw was het paard nog geen geen specifiek plattelandsdier: paarden waren in de stad overal aanwezig. Ze trokken trams, vervoerden producten op karren en mensen in koetsen en werden gebruikt bij het werk zoals op de bouwplaats.

Trampaarden op de Dam, 1894 door G.H. Breitner. Aquarel, 54,5 × 75,5cm.

Rijksmuseum Amsterdam

Met de komst van de elektrische trams en later de auto’s (vooral na de Eerste Wereldoorlog), verdween het paard steeds meer uit het stadsbeeld. Dit tot verdriet van Breitner. Hij heeft veel trampaarden vastgelegd en kende meerdere van hen zelfs bij naam, zo blijkt uit de notities in de schetsboeken. In de archieven van de trammaatschappij vonden de onderzoekers de door Breitner opgekrabbelde paardennamen weer terug.

Waspit, vermoedelijk getekend vanuit Breitners woning op Lauriergracht 8. Schets in zwart krijt.

Rijksmuseum Amsterdam

Wie weet waar en wanneer?

Het uitgebreide onderzoek naar de schetsboeken, foto’s en archiefmateriaal was nuttig voor lokalisering en datering van Breitners werk. Dat laatste deed hij namelijk zelf niet en de naam van een schilderij geeft niet altijd duidelijkheid over de locatie. Aan de hand van zijn schetsboeken met notities en zijn gedetailleerde foto’s, hebben de onderzoekers nieuwe locaties kunnen toevoegen aan het oeuvre van de kunstenaar.

Een mooi voorbeeld is De Waspit. Aan de hand van een exacte schets van een Jordaanse wasvrouw, denken de onderzoekers dat Breitner haar vanuit zijn woonhuis aan de Lauriersgracht heeft getekend. Hier woonde hij van 1893 tot 1899. De schets uit circa 1895 gebruikte Breitner later voor zijn schilderij De Waspit, dat nu in het Gemeentemuseum in Den Haag hangt. Het schilderij was eerder rond 1893 gedateerd, maar aan de hand van de schetsboeken weten we nu dat het schilderij ongeveer in 1897 is gemaakt.

Een schilderij van een onbekende bouwput heeft door dit onderzoek eveneens zijn locatie toegewezen gekregen: de uitbreiding van het oude stadhuis aan de Sint Agnietenstraat in 1903. De schetsboeken toonden exact dezelfde gevels als het schilderij, alleen stond bij de schets de straatnaam gekrabbeld. De foto’s vanuit hetzelfde standpunt konden hiermee ook gelokaliseerd worden.

Breitners foto’s laten zien hoe grondig en gedetailleerd hij te werk ging bij de voorstudie van een kunstwerk: ze waren voor hem een belangrijke aanvulling. Met behulp van fotografie kon hij thuis elk detail bestuderen en informatie krijgen over het terrein. Dit is mooi terug te zien in de voorstudie van het schilderij De Zandhoek uit 1903. De foto van deze kade heeft hij zelfs vergroot en voorzien van een raster (kwadratuur) als hulp bij de verhoudingen.

De Zandhoek, 1903. Olieverf op doek, 85,5 × 161,5cm.

Stadsarchief Amsterdam

De Zandhoek, 1903. Gezicht op Westerdok met besneeuwde houtvlotten. Ontwikkelgelatinezilverdruk, 35 × 50,1 cm. Uitvergrootte foto met kwadratuur.

Stadsarchief Amsterdam

De Zandhoek, 1903. Breitner trok een vergroting van een van zijn foto’s over op dit stuk calqueerpapier. Zo bepaalde hij de contouren voor het schilderij.
Pen in zwart op calqueerpapier, 16 × 29,5 cm.

Stadsarchief Amsterdam

Moderniteiten wegpoetsen

Breitner schilderde ‘naar het leven’ maar toch kun je niet alles geloven wat je ziet in zijn werk. Het blijft natuurlijk een kunstenaar met een eigen interpretatie. Hoewel het soms lijkt of hij zijn schetsen en foto’s letterlijk namaakte, zoals bij de foto van de Zandhoek, liet Breitner op het uiteindelijke werk weg wat hem niet beviel in de compositie. Of hij verving het voor iets wat hij beter vond passen. Uit het onderzoek blijkt dat Breitner ook een bouwput aan de Nieuwendijk vrijer heeft geïnterpreteerd dan je zou denken.

Schmitz: “De open plek die in 1903 ontstaan was na sloopwerkzaamheden, biedt zicht op een voor die tijd modern geveltje met plat dak. Dit geveltje uit 1898 is terug te vinden op zijn foto’s van de bouwput. Op het schilderij van de betreffende bouwput schilderde hij echter een halsgeveltje. Hier heeft het huis aan de Nieuwe Nieuwstraat 20 model voor gestaan, zo toonden Breitners foto’s aan.”

Breitner in Amsterdam – tentoonstelling en boek

Breitner in Amsterdam – tentoonstelling en boek

De onderzoeksresultaten zijn tot 1 februari 2015 te zien in de tentoonstelling Breitner in Amsterdam, in het Stadsarchief Amsterdam. Naast schetsboeken, prenten en schilderijen zijn er ook brieven en voorwerpen te zien die door Breitner zijn geschreven en gebruikt. Het Stadsarchief toont niet alleen bekende schilderijen en aquarellen van de schilder: een derde van de tentoonstelling bestaat uit niet of nauwelijks eerder getoond materiaal.

Te zien zijn werken uit de collecties van het Stadsarchief, het Rijksmuseum, het Gemeentemuseum Den Haag, het Teylers Museum, Museum Kröller-Müller en Museum Boijmans Van Beuningen. Zij worden aangevuld met bijzondere bruiklenen uit particuliere verzamelingen.

Donderdag 23 oktober organiseert de Amsterdamse Academische Club vanaf 17 uur twee lezingen door de auteurs over Breitner in Amsterdam.

Meer lezen:

Meer over deze tentoonstelling en het achterliggende onderzoek is te lezen in:
J.F. Heijbroek, Erik Schmitz, George Hendrik Breitner in Amsterdam (Uitgeverij THOTH Amsterdam, 2014)

J.F. Heijbroek, Breitner in Amsterdam (2014)

ReactiesReageer