Naar de content

Nette dames vechten voor kiesrecht

100 jaar vrouwenkiesrecht: een pragmatische keuze

National Library of Norway via Wikimedia Commons, Publiek domein

De politiek was geen plek voor vrouwen, zo was de consensus tot het einde van de negentiende eeuw. De strijd om de uitbreiding van het kiesrecht richtte zich in eerste instantie dan ook op algemeen stemrecht voor mannen. Hoe kregen de vrouwen dan toch hun stemrecht in 1919?

Voor vrouwen was er geen publieke rol weggelegd in de negentiende eeuw en dat idee had een religieuze achtergrond. De vrouw was volgens de Bijbel ondergeschikt aan de man en haar plaats was bij haar gezin. Het liberale gedachtegoed, dat man en vrouw gelijke rechten zouden moeten hebben, leefde maar bij een kleine minderheid. Bij een groot deel van de Nederlandse vrouwen had stemrecht dan ook totaal geen prioriteit.

Monique Leyenaar, hoogleraar vergelijkende politicologie, legt uit hoe dat kwam: “De meeste vrouwen werkten hard om te overleven en hielden zich niet bezig met politiek. Of ze waren wel bemiddeld, maar ze kregen geen toestemming van hun man. Daarnaast blijkt uit onderzoek uit de jaren twintig dat vrouwen überhaupt weinig kranten lazen, waardoor ze ook minder goed geïnformeerd waren over wat er zich afspeelde op politiek gebied.”

Door de komst van fabrieken in de negentiende eeuw was er wel veel werk, maar tegen een hongerloon en onder slechte arbeidsomstandigheden. Sociale wetgeving stond nog in de kinderschoenen en jong en oud, man en vrouw moest zijn steentje bijdragen. Het was dan ook een teken van welvaart wanneer vrouwen niet buitenshuis hoefden te werken, maar het huishouden runden.

Mazen in de wet

Vrouwen die zich druk maakten over vrouwenkiesrecht, kwamen uit betere milieus. Zij hadden meer tijd en vooral geld om zich in te zetten voor de goede zaak. Het begon allemaal bij de liberaal opgevoede Aletta Jacobs (1854-1929). Zij was de eerste vrouw in Nederland die mocht afstuderen. Na haar studie medicijnen aan de Rijksuniversiteit Groningen promoveerde ze daar, ook als eerste vrouw. Dit was nogal opmerkelijk in 1879 en ook buitenlandse kranten schreven over deze, voor een vrouw, buitengewone prestaties.

Na haar studie opende Jacobs een artsenpraktijk in Amsterdam, die al snel goed liep. Het gevolg was dat ze werd aangeslagen om belasting te betalen. Op dat moment, we hebben het over 1883, had Nederland een systeem van censuskiesrecht. Dat hield in dat je bij een belastingaanslag van een minimaal bedrag (de hoogte verschilde per stad) mocht stemmen. De namen van de stemgerechtigden stonden op een kieslijst en Jacobs zag zichzelf hier niet op terug, ondanks haar hoge belastingaanslag.

De protesten van Engelse suffragettes werden vaak hardhandig door de politie uiteengeslagen. Om zich hier tegen te beschermen richtte Emmeline Pankhurst een vrouwelijke ‘bodyguard’ op die zich bekwaamde in de vechtsport Jiujitsu. Uit het satirische blad Punch (1910).

By Arthur Wallis Mills (1878–1940)

Het censuskiesrecht was in de grondwet van 1848 opgenomen. Nu hadden de makers hiervan niet expliciet mannen vermeld: de grondwet sprak namelijk over personen of inwoners. Met andere woorden: de grondwet sloot vrouwen niet uit als stemgerechtigden. Jacobs stapte naar de rechter, maar bereikte daarmee het tegenovergestelde resultaat. Tot aan de Hoge Raad oordeelden de rechters dat het logisch was dat het om mannen ging, anders had de grondwet de vrouwen wel apart vermeld. Voor de zekerheid voegden de politici in de vernieuwde grondwet van 1887 het woordje ‘mannelijk’ toe. Dan was het voor altijd duidelijk…

Politiegeweld

Jacobs’ protest kreeg weer internationale aandacht en ze groeide uit tot boegbeeld van de strijd voor vrouwenrechten. Ze was niet de enige en in 1894 werd de Vereeniging voor Vrouwenkiesrecht (VVK) opgericht, waarin ze een actieve rol zou spelen. We hebben het hier nog wel steeds om een minderheid: in 1900 had de VVK net duizend leden, met name liberale vrouwen uit goede kringen. Massale volksprotesten voor kiesrecht zich weinig afgespeeld in Nederland.

Ook de felle strijd van de suffragettes in Engeland en de Verenigde Staten, waarbij de politie gewelddadig optrad en de vrouwen in de gevangenis gooide, vond hier niet plaats. Leyenaar: “Het geweld van de politie daar lokte weer reacties door vrouwen uit. Ze gooiden bijvoorbeeld ruiten in. In Nederland verliepen betogingen veel gemoedelijker, er werd eerder om de vrouwen gegniffeld dan ingegrepen.”

Maar de tijdsgeest veranderde en in andere delen van de wereld kregen vrouwen rond de eeuwwisseling al wel kiesrecht, met Nieuw-Zeeland als eerste in 1893. Steeds meer mensen buiten de confessionele kringen begonnen zich af te vragen waarom vrouwen niet evengoed hun stem zouden konden uitbrengen. De aanhang van de VVK groeide en wanneer ze in 1916 in Amsterdam betoging voor vrouwenkiesrecht organiseren, komen daar ongeveer 18.000 mensen op af.

Of deze groep een afspiegeling was van de Nederlandse bevolking, is volgens Leyenaar niet meer te achterhalen, maar ze denkt van niet. De meeste mensen mensen hadden niet de luxe om zich met politiek bezig te houden. Politici waren er in ieder geval niet enorm van onder de indruk. De uiteindelijke reden om in 1919 de kieswetten te wijzigen lag ergens anders.

Strijd in de Tweede Kamer

De VVK werkte in het begin nauw samen met liberale en socialistische politieke partijen en hun mannelijke leiders. Dit liep na enkele jaren echter stuk omdat de politici, en met name de Sociaal Democratische Arbeiders Partij (SDAP), het vrouwenkiesrecht ondergeschikt vond aan het verkrijgen van algemeen mannenkiesrecht. Ook vertrouwden de socialisten die nette dames niet zo. Die zouden hun invloed kunnen gebruiken om censuskiesrecht voor bemiddelde vrouwen te krijgen in plaats van kiesrecht voor alle vrouwen, inclusief de arbeidersvrouwen.

Uiteindelijk zouden alle meerderjarige mannen kiesrecht krijgen in 1917, zonder dat hier een revolutie aan te pas kwam. Het werd geregeld in de Tweede Kamer, waarbij de socialistische partijen het algemeen mannenkiesrecht ruilden tegen het betalen van op religie gestoeld onderwijs, naar de wens van de confessionele partijen. Bij deze deal konden ze niet het onderste uit de kan – vrouwenkiesrecht – halen.

De socialisten waren terecht bang dat de confessionele partijen niet voor algemeen mannenkiesrecht zouden stemmen, wanneer ze ook het vrouwenkiesrecht erbij wilden hebben. Daar waren de confessionelen namelijk zwaar op tegen. Zij vonden dat de vrouw zou vervreemden van haar taken in het huishouden en van de zorg voor haar gezin, door zich met politiek te bemoeien.

Angst voor revolutie

De confessionele politici hadden nooit ideologische bezwaren tegen de steeds verdere uitbreiding van het censuskiesrecht tot uiteindelijk algemeen mannenkiesrecht. Dit in tegenstelling tot het algemeen kiesrecht voor vrouwen: dat was een brug te ver en in 1917 gingen ze niet verder dan instemmen met passief kiesrecht. Zo kon het dus gebeuren dat bij de landelijke verkiezingen van 1918 wel een vrouw, namelijk Suze Groeneweg van de SDAP, in de Kamer kwam, terwijl ze zelf niet eens mocht stemmen.

Bij de eerste verkiezingen onder algemeen mannenkiesrecht in 1918 waren niet de socialisten de grote winnaars, zoals verwacht, maar de confessionele partijen. Dat zag er dus niet goed uit voor de toekomst van het vrouwenkiesrecht. Dat de confessionele partijen uiteindelijk toch overstag zijn gegaan had te maken met de onstabiele politieke situatie in Europa. De Eerste Wereldoorlog liep op zijn laatste benen en in Duitsland heerste een revolutionaire sfeer. Op 11 november 1918 riep politicus Pieter Jelle Troelstra de Nederlandse arbeiders op om naar buitenlands voorbeeld de macht te grijpen.

Uiteindelijk zou een revolutie uitblijven, maar dit wisten de politici toen nog niet. Leyenaar: “Uit onderzoek was gebleken dat vrouwen confessioneel zouden gaan stemmen in plaats van op socialistische partijen en zo politiek een stabiele factor zouden vormen. Dit was dé pragmatische reden dat de confessionele partijen vervolgens toch instemden met het algemeen vrouwenkiesrecht.” En het legde hen inderdaad geen windeieren: in 1922 wonnen ze glansrijk de landelijke verkiezingen.

De vrouwen uit confessionele hoek waren gezagsgetrouw en luisterden naar het stemadvies vanaf de kansel. Dit wil niet zeggen dat ze op de hoogte waren van wat er speelde en waar welke partij voor stond, volgens Leyenaar. “Er was veel onwetendheid onder vrouwen. Er was natuurlijk nog geen televisie en vrouwen lazen weinig. Voor informatie moest je naar bijeenkomsten en daar hadden de meesten geen tijd voor. Om te stemmen volgden ze hun geloof en niet bijvoorbeeld de SDAP, terwijl die voor vrouwenrechten streed.”

Weerzin tegen vrouwen

Na de winst van 1922 werden vrouwen een belangrijke doelgroep voor de confessionele politieke partijen en schoten er allerlei politieke verenigingen uit de grond, als tegenhangers van de liberale en socialistische verenigingen. Hier konden de vrouwen informatie krijgen en lid worden, maar kregen ze ook te horen dat het gezin voor alles ging. Wanneer vrouwen getrouwd waren, hoorde werk, ook in de politiek, tot het verleden. “Ondanks deze restricties zouden vrouwen tot in de jaren zeventig overwegend confessioneel blijven stemmen”, aldus Leyenaar.

Tot na de Tweede Wereldoorlog bleef het aantal vrouwen in de Eerste en Tweede Kamer samen steken op zeven procent. Ze kwamen voornamelijk uit de betere milieus, hadden een universitaire opleiding gevolgd en waren niet getrouwd. Moeders kwamen sowieso niet op de lijst van kandidaten.

Leyenaar: “De confessionele partijen waren in 1919 niet overstag gegaan, omdat ze vonden dat de vrouw eindelijk het politieke domein in mocht, het was een puur pragmatische keus geweest. Dat verklaart ook de weerzin van die partijen om vrouwen in hun midden op te nemen.” Uiteindelijk zou het tot vlak na de Tweede Wereldoorlog duren voordat de eerste vrouw in het kabinet kwam. In 1956 was Marga Klompé de eerste minister, voor de Katholieke Volkspartij.

Aantal stemgerechtigden

In de negentiende eeuw werd het censuskiesrecht stap voor stap uitgebreid. Met de komst van het algemeen mannenkiesrecht in 1917 kwamen er procentueel gezien niet eens zoveel nieuwe stemmers bij: het aantal stemgerechtigden steeg van 16,5 procent naar 22,9 procent. De grote vangst waren de vrouwen. Met de invoering van het algemeen vrouwenkiesrecht in 1919 schoot het kiesgerechtigde percentage van de bevolking naar 46,3 procent.

Bronnen
  • Monique Leyenaar, Jantine Oldersma en Kees Niemöller, De hoogste tijd. Een eeuw vrouwenkiesrecht (Athenaeum – Polak & van Gennep, Amsterdam 2019)
  • Sophie van Bijsterveld en Hillie van de Streek (red.), Wat komen jullie hier doen? Vrouwenkiesrecht tussen geloof, politiek en samenleving – 1883 -2018 (Valkhof Pers, Nijmegen 2018)
  • Rudy B. Andeweg en Monique Leyenaar (red.), Alle stemmen tellen! Een eeuw algemeen kiesrecht (Amsterdam University Press, Amsterdam 2018)
ReactiesReageer