In schril contrast met hoe het nu is, was rond 1950 het enthousiasme voor Europese samenwerking overweldigend. Alle Nederlandse politieke partijen zagen in het Europese project wel iets van hun eigen ideologische dromen terug.
Op 22 mei zijn er verkiezingen voor het Europees parlement. Peilingen voorspellen een lage opkomst en succes voor eurosceptische partijen als de PVV en de SP. Het Nederlandse enthousiaste voor Europa lijkt langzaam maar gestaag af te kalven. “De houding van Nederlandse politici tegenover Europa is behoorlijk veranderd sinds de beginjaren van het Europese project”, zegt historicus Robin de Bruin van de Universiteit van Amsterdam.
“Volgens de PVV is Brussel dirigistisch en wil het de lidstaten hun vrijheid afnemen, volgens de SP is Europa sinds 1992 juist een neoliberaal project”, aldus De Bruin. “Europa is vooral heel ambigu; het is van alles en nog wat tegelijk. Neoliberaal vind ik een wat problematische term, maar Europa is zeker altijd al een liberaal-economisch project geweest. Maar het heeft ook trekjes van dirigistische staatscontrole. Daardoor is Europa tegenwoordig ook zo gemakkelijk te kapen door zijn politieke tegenstanders”.
Toekomstdromen
Het proefschrift van De Bruin laat zien hoe anders de houding van Nederlandse politici tegenover de Europese integratie in de beginjaren van de Europese samenwerking was. “Europese integratie was niet zomaar een vorm van buitenlandse politiek gericht op het Nederlandse nationale belang. Vrijwel iedere politieke partij zag in Europa wel iets van zijn eigen ideologische gading, van zijn eigen toekomstbeeld terug”, zegt hij. “Europese eenwording werd door iedereen geassocieerd met welvaart, met stijgende lonen en dalende prijzen door meer productie.”
“Bovendien zagen de meeste politici – ook degenen die er kritisch op waren, zoals sommige naoorlogse ministers – de Europese integratie op de een of andere manier als een historische onvermijdelijkheid. De crisis van de jaren dertig en de daaruit volgende Tweede Wereldoorlog lag nog erg vers in het geheugen. Vergaande integratie werd gezien als de enige manier om West-Europa economisch sterker te maken en te beschermen tegen het communisme.
Het vredesideaal en het economische ideaal van Europa waren volgens De Bruin nauw met elkaar verbonden. “Vergaande integratie werd gezien als de enige manier om West-Europa economisch sterker te maken en te beschermen tegen het communisme. Als de economie groeit zal ook de vrede duurzaam blijven. Een andere mogelijkheid zagen politici eenvoudigweg niet.”
Privédiscussies
Maar dat wil niet zeggen dat de argumenten vóór Europa dan maar in een ideologisch jasje werden gegoten om de kiezers voor deze onvermijdelijkheid te winnen. “Uit de privé-correspondentie van politici rond 1950 blijkt wel hoe oprecht en gemeend het enthousiasme voor Europa was”, zegt De Bruin. “Er blijkt maar weinig ruimte te zitten tussen wat de politici in het openbaar over Europa zeiden en de toon van hun privédiscussies. Beide waren zeer positief en ze wisten Europa prima in te passen in hun eigen ideologische overtuigingen.”
“En was het ook nauwelijks nodig om de kiezer te overtuigen. In proefreferenda in Delft en Bolsward, twee steden die wat betreft bevolkingssamenstelling representatief waren voor Nederland als geheel, stemde meer dan negentig procent voor één Europese regering en een Europese grondwet.” ‘Europa’ was dus bepaald geen project van de elite.
De Bruin wijst er wel op dat het om een ‘gelaagd enthousiasme’ ging. Nederlandse politici hadden allerlei kritiek op de manier waarop bijvoorbeeld de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal, het eerste supranationale Europese samenwerkingsproject, was ingericht. Premier Drees was bijvoorbeeld bang dat de Nederlandse staatsbemoeienis met de hoogte van de lonen (geleide loonpolitiek, van groot belang tijdens de wederopbouw na de oorlog) in Europa ten onder zou gaan. Maar hij sprak zich nooit uit tegen Europese integratie.