Onrustige dromen en gedachten hangen met elkaar samen. Kinderen die op hun twaalfde nog steeds veel nachtmerries hebben, hebben meer dan drie keer zo veel waanbeelden en hallucinaties als leeftijdsgenoten die geen angstdromen hebben. Britse onderzoekers volgden het slaapgedrag van bijna 6800 kinderen tien jaar lang.
Stemmen horen of dingen zien die anderen niet waarnemen. Ervan overtuigd zijn dat je wordt bespioneerd, dat andere mensen ‘niet echt’ zijn, of dat je zélf geen echt persoon bent. Vijf procent van de twaalfjarige kinderen heeft wel eens zulk soort paranoïde gedachten, zegt Helen Fisher, klinisch psycholoog aan King’s College London. “Sommige kinderen vinden ze normaal, maar de meesten worden er angstig van.” Het zijn psychotische ervaringen, de eerste tekenen dat iemand op latere leeftijd gevoelig kan zijn voor een psychose – een psychiatrische toestand waarbij iemand het realistische beeld van zichzelf en de grip op de werkelijkheid kwijt is.
Nachtmerries en angstaanvallen
Fisher wilde weten of deze kinderen ook meer slaapstoornissen – of ‘parasomnia’ – hebben gehad tijdens hun vroege jeugd, in de aanloop naar de psychotische gedachten. “Nachtmerries en angstaanvallen – waarbij een kind slaapt, maar rechtop gaat zitten, de ogen open heeft en huilt of praat – tijdens de nacht doen denken aan psychoses: daar worden echte ervaringen ook door elkaar gehaald met wanen en hallucinaties.”
Ze onderzocht of er een verband is tussen de hoeveelheid en de duur van slaapproblemen en psychotische ervaringen op twaalfjarige leeftijd. Bijna 6800 moeders hielden het slaapgedrag van hun kind vanaf twee- tot negenjarige leeftijd bij. Heeft het kind regelmatig nachtmerries? Schrikt het met veel geschreeuw wakker uit zijn slaap? Slaapwandelt het wel eens? Valt het kind snel in slaap? Wordt het vaak wakker ‘s nachts? Elk jaar leverden de moeders een verslag in.
Toen de kinderen bijna 13 jaar oud waren, werden ze in het lab van Fisher geïnterviewd. Hadden de kinderen het laatste halfjaar (volgens hun moeder) nog wel eens nachtmerries of andere slaapproblemen gehad? Daarnaast werden ze ook onderzocht op psychotische ervaringen.
Nachtmerries op je twaalfde
Fisher ontdekte drie dingen. Kinderen die tussen hun tweede en hun negende jaar meer dan drie jaar lang geregeld nachtmerries hadden (bijna 37 procent), hadden een iets grotere kans – 16 procent – om op hun twaalfde meer psychotische gedachten te hebben als de andere kinderen, die deze nare dromen nauwelijks hadden gehad.
Twaalfjarige kinderen die het laatste half jaar nog steeds veel nachtmerries en angstaanvallen hadden (dat was ruim een kwart), waren slechter af. Onder de bijna vijf procent die psychotische gedachten had, zaten ruim 3,5 keer zo veel kinderen die nog steeds nachtmerries hadden als kinderen die (inmiddels) rustig droomden. En de groep die nog steeds regelmatig angstaanvallen had (ruim 9 procent), had twee keer zo veel psychotische gedachten als hun leeftijdsgenoten zonder deze dromen.
Er is ook goed nieuws: slaapwandelen blijkt geen invloed op het ontwikkelen van waanbeelden en hallucinaties te hebben, net als het niet kunnen slapen of ‘s nachts vaak wakker worden. Alle resultaten stonden los van andere mogelijke invloeden, zoals het IQ van de kinderen, hun gezinssituatie en eventuele gedragsproblemen.
Onrust
Het is een bijzonder interessante studie, zegt Lieuwe de Haan, hoogleraar Psychotische Stoornissen aan de Universiteit van Amsterdam. “Het klinkt heel logisch dat onrust in de slaap de onrust in gedachten enigszins voorspelt. Daarom zouden langdurige nachtmerries best iets kunnen zeggen over het risico op psychoses.”
Maar we hoeven ons geen zorgen te maken, zegt De Haan. “Slechts vijf procent – dus een op de 20 kinderen – met veel nachtmerries kreeg psychotische ervaringen. Zonder veel nachtmerries zou dat 3,5 keer zo weinig zijn: iets meer dan een op de 80. Dat verschil past in een heel rijtje risico’s: een oude vader hebben, een moeilijke bevalling van je moeder, of het meemaken van een hongerwinter.” Of blowen voor je vijftiende, zegt De Haan.
“Het probleem is alleen: blowen kan je stoppen, en het hebben van nachtmerries niet. Daarom is deze ontdekking theoretisch zeker belangrijk, maar in de klinische praktijk minder. Laten we dus vooral niet gaan roepen: Een kind dat nachtmerries heeft, krijgt later een psychose! Dat is onzin.”
Fisher sluit zich hierbij aan: “Het is absoluut niet onze bedoeling om ouders de stuipen op het lijf te jagen. Maar we hebben wel duidelijk gemaakt: nachtmerries zijn meer dan zo maar wat nare dromen.”