Naar de content

Met z'n allen weer werken zonder zekerheid

Chris Woods, CC BY-NC-SA 1.0

Het aantal vaste arbeidscontracten in Nederland, maar ook in de rest van West-Europa, neemt af. Er komen steeds meer zelfstandigen, tijdelijke contracten en oproepcontracten. Hierdoor gaan de West-Europese arbeidsverhoudingen lijken op wat in de rest van de wereld gebruikelijk is. “Het vaste arbeidscontracten en alle voordelen die daarbij horen was iets van de twintigste eeuw.”

23 januari 2014

De juiste term voor wat er op dit moment gaande is op de Nederlandse en West-Europese arbeidsmarkten is nog niet helemaal uitgevonden. Dat blijkt wel op het mini-symposium ‘Werken zonder zekerheid’, op 14 januari georganiseerd door het Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis en de KNAW. Maar dat er een historische verandering gaande is op de Nederlandse en West-Europese arbeidsmarkten, daar zijn historisch socioloog Abram de Swaan (Uva), historisch socioloog Jan Breman (Uva) en historicus Marcel van der Linden van het IISG het over eens.

De arbeidsmarkt ‘informaliseert’, ‘precariseert’ of ‘verontzekert’. In bijna alle sectoren zijn vaste arbeidscontracten aan het verdwijnen – inclusief de zekerheid van doorbetaling bij ziekte en opbouw van een pensioen – en worden nieuwe werknemers aangetrokken die vaak geen enkel zicht hebben op deze oude voorrechten. Vaak zijn het zzp’ers, zelfstandigen zonder personeel. ‘Ondernemers’ dus die niet zelden door hun voormalige werkgever ingehuurd worden om precies hetzelfde werk te doen, maar tegen veel slechtere arbeidsvoorwaarden. Voor een arbeidsongeschiktheidsverzekering of een pensioen zorgt hun werkgever niet meer, dat moeten ze zelf regelen. Als de opdracht waarvoor ze zijn ingehuurd voltooid is kunnen ze zomaar weer op straat staan.

“Een gevaarlijke mondiale ontwikkeling,” noemt Abram de Swaan het. Het verlies van zekerheden leidt, zeker in de van oudsher zwakkere economieën van Zuid-Europa, tot een afkeer van minderheden en een enorme jeugdwerkloosheid. “Een ‘verloren generatie’, die zich gemakkelijk laat verleiden tot extremistisch activisme,” zegt hij, met een vingerwijzing naar het succes van neo-nazipartij Gouden Dageraad in Griekenland. “Er zijn ongelijke kansen ontstaan voor arbeid en kapitaal. Kapitaal flitst over de wereld en nestelt zich daar waar het rendement het hoogst is. Daar is dan even werkgelegenheid, maar zekerheid krijgt niemand. Zodra het rendement elders hoger is, verdwijnt het werk weer net zo snel.”

Sociale kwestie

De sociale kwestie, ook wel het arbeidersvraagstuk genoemd, ontstond in de loop van de negentiende eeuw door de grootschalige industrialisatie. Steeds meer arbeiders trokken naar de steden waar fabrieken verrezen. Omdat er veel meer arbeiders waren dan dat er werk was concurreerden zij met elkaar om productiebaantjes. De lonen bleven daarom laag en de arbeids- en leefomstandigheden waren zeer slecht. Uit angst werk te verliezen durfden arbeiders zich nauwelijks te organiseren of te staken.

Van collega’s tot concurrenten

“Met name in Azië is een volksverhuizing aan de gang die geen historisch precedent kent,” zegt Jan Breman, die als socioloog al decennia onderzoek doet in landen als India en China. “In de hoop op werkgelegenheid in nieuwe fabrieken trokken bewoners van het overvolle platteland naar de steden.

De informele economie, bestaande uit arbeiders die op straat losse diensten aanboden, was aanvankelijk een soort wachtkamer; de fabrieken met hun stabiele werkvoorziening zouden vanzelf komen. Maar vaak genoeg kwamen die uiteindelijk helemaal niet, waardoor de wachtkamer permanent is geworden. Minder dan de helft van de Aziatische migranten werkt nu in fabrieken. De rest zit hopeloos vast in de onzekere, informele economie.”

Zo erg is het in West-Europa uiteraard niet. Maar in het groeiende leger zzp’ers, die vaak werken in een soort geformaliseerde onzekerheid, zijn er zeker parallellen. Breman: “De informele economie was er al in Azië, maar bereikt nu het westen. De informalisering drijft werknemers uiteen. Werknemers die eerst collega’s waren worden nu concurrenten om dezelfde opdracht. Het lijkt een terugkeer van de sociale kwestie (zie kader) van de negentiende- en begin twintigste eeuw en vakbonden staan machteloos.”

“Onzekere werkers in Italië bedachten in 2004 een nieuwe heilige: San Precario (precair = onzeker), de beschermheilige van alle onbeschermde werknemers,” begint hoogleraar Geschiedenis van de Sociale Bewegingen Marcel van der Linden zijn praatje. San Precario staat symbool voor de toenemende onzekerheid op de Europese arbeidsmarkten. “Flexibele arbeid bestaat al eeuwen, hoewel in het oude Griekenland losse, ongebonden arbeiders die nergens bij hoorden een lagere status hadden dan huisslaven,” aldus Van der Linden. “De standaardbetrekking, een baan voor het leven inclusief alle sociale zekerheden, kwam pas na de Tweede Wereldoorlog. Het ontstond tegelijk met de norm van de mannelijke kostwinnaar. Losse arbeid werd iets voor vrouwen die af en toe dingetjes buiten huis wilden doen.”

Historische uitzondering

Was het uitgebreide West-Europese sociale stelsel van na de Tweede Wereldoorlog dan een kortstondige historische uitzondering, waar slechts één generatie – die van de ‘babyboomers’ – volledig van kon profiteren? “Het vaste arbeidscontract en alle voordelen die daarbij horen was inderdaad iets van de twintigste eeuw,” licht Van der Linden telefonisch toe. “Al in de jaren zestig voorspelde de econoom Ernst Mandel dat de opbouw van een systeem met vaste contracten voor iedereen niet lang door kon gaan. Bij de eerste de beste crisis zou de afbraak beginnen, omdat het lijnrecht tegen het belang van goedkope arbeid ingaat. En inderdaad, het blijkt nu een historisch verschijnsel dat slechts in een klein deel van de wereld heel kort heeft geduurd.”

“Na de Tweede Wereldoorlog zie je twee dingen ontstaan: de opbouw van de sociale zekerheid en het ideaal van de mannelijke kostwinnaar, die met één salaris zijn gezin kon onderhouden,” gaat Van der Linden verder. “Maar voor de vraag waarom dat juist toen ontstond en waarom juist in Europa is nog geen duidelijke verklaring gevonden. Grote bedrijven hadden er belang bij om belangrijke werknemers met specifieke kennis aan zich te binden, door middel van een vast contract en een pensioenfonds. Dat gebeurde voor de oorlog ook wel. Maar waarom het vaste contract uiteindelijk voor iedereen de norm werd is nog niet helemaal duidelijk.”

Het verdwijnen van vaste contracten en het informaliseren van de economie is al in gang gezet aan het begin van de jaren negentig. “Het begon al met de ineenstorting van de Sovjet-Unie in 1991,” zegt Van der Linden. “De westerse sociale zekerheid was namelijk ook een tegenwicht tegen het communisme; ‘je hebt helemaal geen communisme nodig om toch elke arbeider zekerheid te kunnen bieden,’ probeerde men te zeggen. In de jaren negentig ging dat argument niet meer op. En de huidige economische crisis heeft de afbraak alleen maar versneld.”

Het vaste arbeidscontract als norm is onderdeel van de geschiedenis geworden en komt niet meer terug, denkt Van der Linden. Door de informalisering zijn vakbonden verzwakt en CAO-onderhandelingen een achterhaalde manier van belangenbehartiging geworden, waar werknemers zonder vast contract niets aan hebben. Voorlopig gaat West-Europa terug naar wat – afgezien van die bijzondere twintigste eeuw – altijd de norm was; goedkope, flexibele arbeid zonder al teveel zekerheden.

ReactiesReageer