Nederland kampt met een wooncrisis. Maar meer huizen bouwen is niet de enige oplossing. De huizenmarkt is nog te veel gericht op het traditionele kerngezin.
Ik zoek een huis. Het liefst om te kopen. Als ik dit onderwerp aansnijd in gesprekken met vrienden en kennissen, krijg ik meestal een meewarige blik terug, in combinatie met een steunbetuiging: 'Dat moet vast lastig zijn, in deze markt…', 'Wil je echt kopen? Kan dat wel?', 'Succes daarmee… wat vervelend.' Wat een hoopgevend, enerverend proces over ontwikkeling en stappen vooruit zou moeten zijn, is nu vooral een meelijwekkende lijdensweg. Als woningzoekende blijf je je vastklampen aan dat ene sprankje hoop dat je per ongeluk het hoogste bod doet of de verkoper precies op de juiste gunfactorsnaar raakt met een zorgvuldig gecureerde slijmbrief.
Ik moet niet zeuren, zou je kunnen zeggen. Ik ben onderdeel van een grote groep woningzoekers. In die groep zitten veel mensen die veel dringender opzoek zijn: mensen die plotseling alleen komen te staan door scheiding of overlijden, jongeren die in hun eentje niet voldoen aan exorbitante inkomenseisen voor huurwoningen en te veel verdienen voor een sociale huurwoning maar te weinig voor een hypotheek.
En ja, ook mensen met een asielstatus hebben eerder last van de woningcrisis dan dat ze onderdeel van de oorzaak zijn: tien procent van beschikbare sociale woningen werd voorheen met voorrang aan statushouders toegewezen, zo'n 17 duizend huurwoningen per jaar. Er ligt een wetsvoorstel klaar dat de voorrang ontneemt, waardoor statushouders achteraan de rij aansluiten. In Utrecht is die wachttijd 11 jaar, maar ook bijvoorbeeld in Friesland was die in 2024 wel 3,5 jaar.
Bij je ouders blijven wonen als je 25 bent is voor velen niet ideaal. Jaren in een overvolle azc wachten vermoedelijk ook niet. En ik? Ik ben simpelweg een huurder die klaar is met een kwart van mijn inkomen te zien verdwijnen in de diepe zakken van een rijke vastgoedbeheerder.
De oplossing
De meest voor de hand liggende oplossing is bouwen, bouwen, bouwen, natuurlijk. Maar is dat wel zo? In 2022 sprak toenmalig minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening Hugo de Jonge al de wens uit om zo snel mogelijk de magische grens van honderdduizend nieuwe woningen per jaar te bereiken, en die wens staat ook in het hoofdlijnenakkoord van het huidige kabinet. In 2024 werden er maar 82 duizend nieuwe woningen gebouwd. Bovendien werden er ook 12 duizend gesloopt, dus per saldo zijn er maar 70 duizend bijgekomen. Dat brengt het totale woningtekort - de hoeveelheid aspirant huishoudens die nu nog onderdeel uitmaken van een ander huishouden - op 401 duizend. Dat aantal stijgt al een aantal jaren.
— Darinka Czischke
Bovendien is een enkele maatstaf als het aantal huizen niet genoeg om de wooncrisis goed te definiëren, zegt ook Dr. Darinka Czischke, huisvestingssocioloog aan de TU Delft: "Je kunt de wooncrisis niet reduceren tot een enkel getal. Stel dat we, bij wijze van experiment, in één keer ruimte en financiering vinden om al die huizen te bouwen. Wat ga je dan bouwen? Hoe zien die woningen eruit? Allemaal eengezinswoningen? Woningzoekenden zijn steeds vaker alleen en alleenwonenden zijn steeds vaker eenzaam. De woningcrisis gaat over veel meer dan een dak boven je hoofd."
Kortom: zelfs als we heel erg ons best doen, komen er alleen maar meer huiszoekenden bij. Tijd voor een andere oplossing.
Een echte oplossing
Saillante statistiek: Nederlanders hebben relatief veel kamers per persoon (2,1 gemiddeld per persoon), vergeleken met andere landen in de Europese Unie (1,7 gemiddeld per persoon). Opmerkelijk, want Nederland is ook een van de meest dichtbevolkte landen. Er wonen dus veel mensen dicht bij elkaar, en die mensen gebruiken ook allemaal veel ruimte. Logisch dat er weinig ruimte over is, zou je kunnen zeggen.
Dat komt deels omdat het aantal huishoudens veel sneller gestegen is dan de totale bevolking: er wonen steeds meer mensen alleen of met z'n tweeën. Gemiddeld wonen Nederlanders met z'n 2,11-en, dat was in 1964 nog 3,49. Er zijn vele oorzaken. Scheiden is sociaal bijvoorbeeld meer geaccepteerd, ouderen kunnen dankzij technische vooruitgang langer zelfstandig wonen, jongvolwassenen beginnen steeds later met het huisje-boompje-beestje-kerngezin, en er zijn steeds meer ouderen die ondanks een (lat)relatie toch alleen wonen.

Nederlanders hebben relatief veel kamers per persoon.
FreepikBeweegt het woningaanbod mee met demografische ontwikkelingen? Het lijkt er niet op. Nederland staat in de top 4 met meeste 'onderbewoonde' huizen van Europa: huizen met meer slaapkamers dan slapers (volwassen koppels, volwassen singles en kinderen). Dat is kenmerkend, zegt ook Czischke: "De manier waarop we vandaag de dag huisvesting verzorgen is erg ouderwets. Het hele systeem is gebouwd rondom huisvesting voor het kerngezin (twee ouders en een aantal kinderen), terwijl de samenleving veel complexer en gefragmenteerder is geworden. Het systeem past niet bij de huidige behoeften."
Er ligt een oplossing voor de hand: we moeten meer ruimtes delen.
Samenhuizen
Woonvormen waarbij je ruimtes deelt kun je in twee categorieën opdelen: woningdelen (shared living) en gemeenschappelijk of collectief wonen. Woningdelen betekent niets anders dan een praktische overeenkomst om bepaalde ruimtes te delen, zoals studenten in een studentenhuis, of een complex met studio's waar gemeenschappelijke ruimtes worden gedeeld. Gemeenschappelijk wonen, in Vlaanderen bekend onder de (veel mooiere) term 'samenhuizen', is meer dan alleen ruimtes delen. Het is een manier van leven waarbij alle bewoners van zo'n gemeenschap kiezen om meer te delen dan een dak.
Czischke doet onderzoek naar samenhuizen en schreef er een boek over: Together, Ruimte door Collectief Wonen”. Daarin omschrijft ze samenhuizen als 'collectieve zelforganisatie waarmee mensen, in samenwerking met anderen, hun eigen huisvesting plannen, organiseren, bouwen en beheren'. Bewoners komen geregeld samen om beslissingen over hun gedeelde ruimtes te maken, met als doel om te besparen op allerlei zaken: kosten, ruimte, hun ecologische voetafdruk, en eenzaamheid. Dat kan binnen een familie zijn, dus naast een ouders met kinderen ook broer, zus, opa, oma, enzovoort, maar ook juist individuen die anders alleen zouden wonen.
Statistieken over wensen en aantallen samenhuizende mensen zijn er nog niet en dat maakt het lastig om beleidsmakers te overtuigen om meer gemeenschappelijke woningen te faciliteren, volgens Czischke: "We hebben geen idee wat de potentiële vraag is. Weet je waarom? Omdat het op belangrijke plekken niemand boeit. Politici, beleidsmakers en projectontwikkelaars zien dit nog niet als potentiële oplossing, ze zien het als een niche voor pioniers. Ze staan onder druk om binnen hun overheidscyclus van vier jaar zoveel mogelijk huizen op te leveren, als een grote machine. Terwijl, als we in één keer al die huizen kunnen bouwen, zou het zomaar kunnen dat we een groter probleem overhouden, omdat niet iedereen in die huizen wil wonen."

Er is een groeiende groep individuen die een voorkeur heeft voor gezamenlijk wonen.
FreepikToch zijn er sinds de jaren zeventig veel initiatieven gestart, ook in Nederland. Czischke: "Het fascineert me dat over de afgelopen vijftig jaar steeds meer mensen aangetrokken worden tot deze andere manier van leven, met een hogere mate van gemeenschapszin, wat niet aangereikt wordt door de sociale huisvesting of de commerciële huizenmarkt. Er mist daar dus iets. Vandaag de dag is er een extra element bijgekomen: de wooncrisis. Er is in ieder geval meer interesse."
Net als vroeger?
Gemeenschappen die veel delen en samen wonen zijn natuurlijk niet nieuw. Czischke: "Samen leven met anderen gebeurt al eeuwen, gedurende de gehele geschiedenis van de mensheid. In stammen, dorpen, noem maar op. Niets voor niets is er het gezegde: It takes a village to raise a child."
— Frans van Poppel, historicus en emeritus hoogleraar
Hoe vaak die gemeenschappen onder hetzelfde dak woonden is lastig te zeggen. Wel is er iets bekend over families die samenwoonden. Historicus en emeritus Hoogleraar Frans van Poppel deed voor zijn oratie in 2012 onderzoek naar gezinssamenstellingen tussen 1850 en het heden: "Er leeft een hardnekkig beeld dat driegeneratiehuishoudens kenmerkend zijn voor het historische Nederlandse gezinspatroon. In Zuid-Europa was dat inderdaad het geval, maar in Nederland gaan de meeste historici er inmiddels vanuit dat drie generaties in hetzelfde huis al eeuwen lang zeldzaam zijn."
Een uitzondering zijn families met een boerderij, vooral in Noord-Brabant en delen van Oost-Nederland. Daarbuiten was er nauwelijks noodzaak voor families om samen te wonen. Uit van Poppels onderzoek blijkt dat zo'n 8 procent van de kinderen geboren tussen 1860 en 1922 samenwoonde met een grootouder, vaak een oma.
Van Poppel wijst op een beter voorbeeld van gemeenschappelijk wonen: het Haags Tehuis voor Ongehuwden. "Begin jaren 70 had je een relatief groot aantal mensen die ongehuwd bleven. In de grote steden werden gezamenlijke wooncomplexen voor singles daardoor populairder." Het tehuis bestaat nog steeds, al wordt het nu voornamelijk bewoond door studenten. De gemeenschappelijke ruimtes zijn grotendeels vervangen, elke kamer heeft zijn eigen keuken en badkamer. Gelijksoortige woningen bestaan al veel langer, zoals armenhuizen, woningen voor alleenstaande vrouwen en gasthuizen voor zieken, armen of bejaarden.
We weten dus best hoe het moet, en er is ook meer interesse voor. Hoeveel precies is lastig te kwantificeren. Czischke begint in september 2025 dankzij een toegekende VIDI-subsidie met precies dat te onderzoeken.