Naar de content

Luistertaal biedt Europa nieuwe perspectieven

Pixabay cc0

Een Nederlander en een Duitser kunnen elkaar al gauw verstaan. Wanneer zij met elkaar in gesprek gaan, is luistertaal een voor de hand liggende keuze: ieder spreekt zijn eigen taal, en luistert naar een andere taal. Toch is luistertaal nog lang niet ingeburgerd. Studenten van de Universiteit Utrecht maakten er een documentaire over. Voorafgaand aan de première werd een lezingenmiddag georganiseerd.

De term luistertaal komt uit de koker van Jan ten Thije, universitair docent Taalbeheersing aan de Universiteit Utrecht. Tijdens deze lezingenmiddag legt hij uit hoe zijn interesse werd gewekt door dit fenomeen, dat in de literatuur overigens al langer bestaat onder de noemer mutual intelligibility: onderlinge verstaanbaarheid. Ten Thije: “Tussen 1996 en 2002 was ik als docent werkzaam aan een Duitse universiteit. Omdat ik destijds veel Duits sprak, was dat een keer onderwerp van gesprek met mijn broer die arts is in Zeeland. Hij vertelde me dat hij tegen zijn Duitse patiënten – Zeeland heeft veel Duitse toeristen – gewoon Nederlands sprak en dat ze hem prima konden verstaan.”

Nederlands-Duits

Deze gebeurtenis leidde tot een reeks van onderzoeken naar het gebruik van luistertaal. Daarbij keek Ten Thije in eerste instantie naar het gebruik van Nederlands en Duits, omdat deze talen zo dicht bij elkaar liggen. Toch kwam hij in de Nederlands-Duitse context veelvuldig gebruik van het Engels tegen: “Taalkeuze wordt niet alleen bepaald door onderlinge verstaanbaarheid, maar ook bijvoorbeeld door het gespreksonderwerp, taalattitude van de sprekers en de locatie van het gesprek.” Dat laatste blijkt bijvoorbeeld uit zijn onderzoek op het Nederlandse Goethe Instituut, dat de kennis van de Duitse taal bevordert. Op dat instituut werken zowel Nederlandse als Duitse moedertaalsprekers. Op de receptie wordt voornamelijk Nederlands gesproken, omdat de meeste bezoekers Nederlands zijn. Maar in het taalteam wordt wél onderling luistertaal gebruikt.

English, unless…?

Op de Universiteit Maastricht, waar veel Nederlandse en Duitse studenten rondlopen, hoorden studenten van Ten Thije vooral Engels. Dat heeft alles met het taalbeleid van de universiteit te maken, dat voorschrijft: English, unless. Alleen in de kantine maken studenten wel gebruik van luistertaal. Juist in de grensstreek is luistertaal een bruikbaar alternatief, stelt Ten Thije: “Dat komt doordat mensen aan weerszijden van de Nederlands-Duitse taalgrens elkaars taal veel horen, en daardoor een goeie passieve taalbeheersing hebben.” Uit onderzoek blijkt dat studenten in Nijmegen het Duits beter kunnen verstaan dan studenten in Delft. Ook de commissarissen van de Koning in drie Nederlandse grensprovincies spreken met hun Duitse collega’s Nederlands en luisteren naar het Duits.

Toen Rutte en Merkel op 23 mei jl. bijeenkwamen in Kleef tijdens een gecombineerde ministerraad, was Ten Thije dan ook erg nieuwsgierig naar de taalkeuze. Slechts één Duitse minister sprak Nederlands, de rest Duits. In de plenaire zitting sprak iedereen zijn of haar eigen taal en werd er permanent getolkt, maar dat was eigenlijk niet nodig, want alle ministers konden elkaar goed verstaan. Ten Thije: “Rutte is blijkbaar nog niet op de hoogte van luistertaal. De RVD zou hem hierover kunnen inlichten.” Een sterk argument voor het gebruik van luistertaal is natuurlijk dat iedereen zich in zijn moedertaal het beste uit kan drukken. Grapjes maken in een vreemde taal kan nogal eens leiden tot misverstanden. Bij het gebruik van luistertaal is niemand in het nadeel. Toch is Ten Thije zich ook bewust van de beperkingen. “In sommige situaties kan het gebruik van luistertaal leiden tot uitsluiting. Maar voor veel situaties biedt het juist een oplossing.”

Taaldiversiteit in de EU

Dat luistertaal ook een middel kan zijn om kosten te drukken, blijkt uit onderzoek van Simone van Klaveren. Voor haar masterscriptie deed zij onder begeleiding van Ten Thije onderzoek naar het gebruik van luistertaal bij de Europese Commissie. Tijdens haar lezing legt ze uit met welke talen luistertaal in de praktijk voorkomt op de werkvloer van het Directoraaat-Generaal Vertaling (DGT).

De Europese Unie heeft momenteel 27 lidstaten en 23 officiële talen. De EU kent een meertaligheidsbeleid dat de talige en culturele diversiteit van alle lidstaten wil waarborgen. Door dat taalbeleid bevindt de Europese Unie zich nu in een spagaat: de vertaalservices van de EU moeten bezuinigen en worden geacht zo efficiënt mogelijk te werk te gaan, maar tegelijkertijd neemt het aantal deelnemende lidstaten (én dus het aantal talen) alleen maar toe, en dus de vertaalkosten ook.

Talenclusters

Dat zou wellicht veel efficiënter kunnen. Van Klaveren haalt een onderzoek aan van Grin (2008), die stelt dat de vertaalkosten met 50 procent verlaagd kunnen worden door gebruik te maken van de onderlinge verstaanbaarheid van talen. Deze ‘wederzijdse begrijpelijkheid’ gaat op voor talen die nauw aan elkaar verwant zijn, doordat ze tot dezelfde (tak van een) taalfamilie horen. De 23 talen zouden ondergebracht kunnen worden in 12 talenclusters. Het Spaans, Frans, Italiaans en Portugees vallen dan bijvoorbeeld binnen een cluster.

Volgens Van Klaveren maakt het gebruik van dergelijke talenclusters in de EU een goede kans, omdat veel vertalers in het vertaalwerk nu ook al nauw samenwerken met vertalers van gerelateerde talen. Hun eigen vertaalwerk checken ze aan de hand van de vertalingen van de gerelateerde talen. Wel merkt Van Klaveren op dat het gebruik van luistertaal soms wordt belemmerd door politieke gevoeligheden, zoals bij de talen van voormalig Joegoslavië. “Hoewel de talen van Servië en Montenegro weinig van elkaar verschillen, zal de nauwe verwantschap niet zo snel erkend worden door burgers en politici. Dan kan luistertaal taalkundig gezien nog zo goed werken, maar er moet dus ook met andere factoren rekening gehouden worden.”

http://www.youtube.com/watch?v=1FlQchyKzbU

Lees ook op Kennislink: