Sperma, urine, bloed… In de achttiende eeuw gingen wetenschappers anders kijken naar de functies van deze ‘lichaamssappen’. Historicus Ruben Verwaal kwam tijdens zijn promotieonderzoek achter de reden.
De Nederlandse achttiende eeuw is lang de eeuw van de achteruitgang genoemd. Ze zou schril afsteken bij de vooruitstrevende en rijke zeventiende eeuw vol beroemde kunstenaars en wetenschappers. Ook binnen de geschiedenis van de geneeskunde is deze eeuw een ondergeschoven kindje. Er gebeurde weinig spannends tussen de uitvinding van de microscoop en de opkomst van de anatomie in de zeventiende eeuw en het begin van de moderne geneeskunde in de negentiende eeuw.
Historicus Ruben Verwaal (Rijksuniversiteit Groningen) heeft onderzoek gedaan naar de ontwikkeling van de geneeskunde in deze eeuw en specifiek naar de omgang met de menselijke ‘sappen’. “Het is echt onzin dat er niets gebeurde in deze eeuw. Oké, het aantal studenten nam af, maar dat gaf de hoogleraren aan universiteiten juist ruimte om te experimenteren en dat deden ze ook volop. Deze eeuw blijkt juist een kantelpunt en de nieuwe inzichten uit die tijd staan aan de basis van de moderne geneeskunde.”
Uit balans
Tot de zeventiende eeuw lag de oorzaak van ziektes in de onbalans van de vier ‘humeuren’ (bloed, slijm, zwarte gal en gele gal, bedacht door Hippocrates, die leefde tussen 460-370 v.Chr.). Om beter te worden moest je de balans weer terug krijgen. Dokters pasten voornamelijk aderlating met bloedzuigers toe om overtollig bloed af te tappen. In de zeventiende eeuw gingen artsen steeds meer experimenteren. Nieuwe instrumenten zoals de microscoop werden ontwikkeld, zenuwen en spermacellen ontdekt en de anatomie deed haar intrede.
Anatomie is geweldig om te leren hoe een lichaam in elkaar zit, maar voor het onderzoeken van vloeistoffen kun je er weinig mee. Verwaal: “Vanaf 1700 zien we een kentering en gaan wetenschappers weer naar de lichaamssappen kijken. Die waren noodzakelijk voor de voortplanting, spijsvertering, bloedsomloop, transpireren en urineren, maar hoe werkte het precies?”
Opmars van de scheikunde
Er moesten nieuwe onderzoekmethodes komen om de lichaamssappen te bestuderen. Scheikunde speelde hierbij een grote rol, zo blijkt uit het onderzoek van Verwaal. “Scheikunde werd ingezet bij nieuwe experimenten met lichaamssappen om ziekteverschijnselen te verklaren. Hiervoor moesten instrumenten ontwikkeld worden zoals de thermometer, hydrometers om water te wegen. Er kwamen chemische labs om de vloeistoffen te destilleren, fermenteren en te mengen. Dit alles bij elkaar heeft geleid tot nieuwe inzichten in het functioneren van het levende lichaam.”
Een mooi voorbeeld is het piskijken. Al eeuwen bekeek, besnuffelde en beluisterde de arts de urine van zijn patiënt om een diagnose te kunnen stellen. Maar proefjes doen met urine in het lab om een ziekte te verklaren was nieuw. “Om te ontdekken waar blaasstenen vandaan kwamen, gingen artsen urine destilleren. Uit hun onderzoek bleek dat de urine van zieke en gezonde mensen uit dezelfde bestanddelen bestonden, maar wel in verschillende hoeveelheden. De blaassteenpatiënt had meer zout in zijn urine en deze onbalans zou de blaasstenen veroorzaken.”
Volgers van Boerhaave
Een belangrijke stroming voor het verspreiden van de scheikunde binnen de geneeskunde, blijken de leerlingen van de Leidse professor Herman Boerhaave (1668-1738). Hun leermeester, die gezien wordt als het sluitstuk van de medische revolutie uit de zeventiende eeuw, stond juist aan het begin van een nieuwe periode, volgens Verwaal. Hij heeft deze groep als geheel voor het eerst onderzocht.
“De groep wetenschappers die in zijn voetsporen traden werden zelf hoogleraren en verspreidden zijn gedachtegoed internationaal. Zij gaven scheikunde een plek binnen de universiteit en daarmee ontwikkelden ze een nieuw geneeskundig systeem. Dit is de opmaat van de moderne geneeskunde aan het begin van de negentiende eeuw.”
Van de universitaire experimenten met lichaamssappen in het lab zijn de logboeken uit de achttiende eeuw bewaard gebleven. “Behalve dan de onderzoeken naar sperma, want dat was toch wel een beetje een taboe-onderwerp. Alleen de eindresultaten zijn opgenomen in boeken.” Voor zijn onderzoek heeft Verwaal de oude college-aantekeningen over het scheiden van witte en rode bloedlichaampjes ter hand genomen en is aan de gang gegaan met zijn eigen bloed. “De aantekeningen waren heel correct, ik kon het precies herhalen. We hebben mijn bloed verhit waardoor men wist dat ze uit witte en rode bloedlichaampjes bestonden.”
Geen schaamte
In het verlengde van zijn onderzoek heeft Verwaal een tentoonstelling gemaakt. Hier laat hij zien hoe actueel de onderzoekers uit de achttiende eeuw waren. Zij onderzochten al hoe je gezond kon leven en vertaalden hun onderzoek naar adviezen over een goede levensstijl. Bijvoorbeeld door je lichaamssappen in balans te houden, borstvoeding te geven en niet te masturberen want dat veroorzaakte gonorroe.
Ook komt naar voren hoe krampachtig we tegenwoordig omgaan met ons lichaamsvocht. Het horen van een toiletbezoek of het zien van zweetplekken vinden we al gênant. Volgens Verwaal heeft dat te maken met het wegstoppen van onze lichaamsvloeistoffen, bijvoorbeeld door de aanleg van de riolering in de negentiende eeuw.
“In de achttiende eeuw vloeiden onze lichaamssappen veel rijkelijker. Wij vinden urine vies maar toen werd het gebruikt als schoonmaakmiddel, als moisturizer, als ingrediënt van geneesmiddelen of om je ogen mee te wassen. Vrouwen gaven elkaars baby’s de borst, mannen huilden tranen met tuiten. Het was allemaal veel meer aanwezig in het dagelijkse en openbare leven.” Dit doet me denken aan mijn oma, die ochtendurine ook zag als de oplossing voor allerlei kwalen. Misschien zat daar toch meer in dan ik altijd dacht…