Naar de content

'Kom van die trekker af!'

Zorg voor bodemkwaliteit in het nauw, stelt onderzoeker Leendert Molendijk

Rasbak

Door toegenomen mechanisatie heeft de bodem veel te verduren. Steeds zwaardere oogstmachines gaan het land op, ook in ongunstige perioden zoals na veel regenval. Het gewicht van de machines drukt de bodem dicht en dat gaat ten koste van de bodemkwaliteit. Ook de ‘zwerfteelten’ eisen hun tol.

7 juli 2015

Zelfrijdende suikerbietenrooier. Door de bandenspanning te verlagen wordt de druk op de bodem lager. Er zijn zelfs machines met rupsbanden.

Wikimedia Commons

“De opschaling van de mechanisatie is al decennia aan de gang. Steeds geavanceerdere landbouwmachines zijn in staat ook onder ongunstige weersomstandigheden de oogst binnen te halen”, aldus onderzoeker Leendert Molendijk van Wageningen Universiteit. Hij werkt bij het onderdeel Praktijkonderzoek Plant en Omgeving in Lelystad. “Vroeger was de oogst verloren gegaan, nu worden aardappels en suikerbieten desnoods uitgebaggerd. Dat gaat ten koste van de bodemstructuur.”

Door het gewicht van landbouwmachines ontstaat vlak onder het oppervlakte een verdichte laag, die zo sterk als beton kan zijn. Planten wortelen er niet en het water in de bovenliggende teeltlaag kan niet weg.

“Als zo’n laag eenmaal is gevormd, moet deze ‘gerepareerd’ worden door er bijvoorbeeld sleuven in te trekken”, legt Molendijk uit. “Of er zit niets anders op dan heel diep te ploegen, soms tot wel meer dan een meter diep, met alle risico’s van dien. Een slechte structuur in combinatie met een gebrek aan organische stof zorgen ervoor dat de planten niet goed groeien zodat de schade door bodemziekten nog harder doorwerkt.”

Resistente rassen

De onderzoeker heeft vooral de situatie in de veenkoloniën in het oosten van Drenthe in gedachten omdat de teeltlaag daar zo dun is – vaak niet veel meer dan twintig centimeter. Op de zandgronden in deze regio, waar meer dan een eeuw geleden het veen grotendeels is weggegraven tot op de oude dekzandlagen, worden vooral zetmeelaardappelen geteeld. Dit is een type aardappel dat geschikt is voor bewerking door de voedingsmiddelenindustrie. In bijna al onze voeding zit wel zetmeel, meestal afkomstig uit aardappelen of maïs.

Zetmeelaardappelen worden in de regel pas laat in het seizoen geoogst omdat het zetmeelgehalte dan hoger is. Voor de bodemkwaliteit is de oogst in de natte oktobermaand ongunstig. Een vroeg rijpend gewas zou beter zijn.

In de Veenkoloniën worden vooral zetmeelaardappelen geteeld. Deze worden op ‘ruggen’ geteeld zodat de rooimachine ze gemakkelijk (met grond en al) kan oppakken. Dat juist in de veenkoloniën zetmeelaardappelen worden geteeld is historisch gegroeid. Hier zijn destijds de fabrieken gebouwd. Ook kunnen hier, in tegenstelling tot consumptieaardappelen, jaren achtereen zetmeelaardappels geteeld worden vanwege de beschikbaarheid van gewassen die resistent zijn tegen aaltjes.

Annemieke van Roekel

Bodemkwaliteitsplan

Tijdens de ‘Bodemdag Innovatie Veenkoloniën’, afgelopen 18 juni in het Drentse Valthermond bij Emmen, vraagt Molendijk aan een zaal vol akkerbouwers wie er wel eens van zijn tractor afstapt om de bodem of een bodemprofiel te bestuderen. Er gaat één hand op. Hij is teleurgesteld. Want vanuit de Universiteit Wageningen werkt Molendijk aan de introductie van een bodemkwaliteitsplan, een instrument om de bodem vanuit zowel de chemische, biologische als fysische kant te benaderen. “Dan ontkom je er niet aan om de bodem van heel dichtbij te observeren.”

Maar een gat in de grond steken om vervolgens het bodemprofiel nauwgezet te bekijken, dat schiet er nou net bij in vanwege het grootschalige karakter van de Nederlandse akkerbouw. “De meeste akkerbouwers zijn op zijn minst ‘machineboeren’. Ze zijn in staat gebleken om steeds grotere arealen te bewerken en daarbij een goede opbrengst te behalen. Maar de bodem bekijken ze niet meer van dichtbij. Vanuit mijn werk bij PPO zeg ik daarom tegen die boeren: “Kom eens wat vaker van je trekker af!”

Japanse haver

Eén benadering voor de bodem is er niet, volgens Molendijk. Het gaat er juist om de chemische, biologische en fysische invalshoek te combineren. “Daarbij draait het bij een chemische benadering om de juiste meststoffen, bij een biologische benadering om ziektes en het bodemleven en bij een fysische benadering om de bodemstructuur en waterhuishouding. Je maakt altijd een afweging waarbij alle drie de aspecten goed worden bediend.”

Met een voorbeeld legt Molendijk die benadering uit. “Telers kiezen vaak voor het inzaaien van een groenbemester, zoals Japanse haver. Het is behalve voor de bodemstructuur ook goed voor de biodiversiteit, want er komen bijvoorbeeld zangvogels op af. Bovendien worden sommige aaltjes geweerd. Maar Japanse haver vermeerdert een virus dat schadelijk is voor lelies. Daarom zul je altijd rekening moeten houden met alle effecten. Eén ideale oplossing bestaat niet”.

Japanse haver, Avena Strigosa, een groenbemester. Het zaad trekt vogels aan en het groen zorgt voor een toename van organische stof in de bodem.

WUR

Zwerfteelten

Dat boeren niet gaan voor een bodemkwaliteitsplan komt volgens Molendijk omdat het allemaal zo veel wordt. “Boeren moeten op zoveel borden tegelijk schaken! Zolang de opbrengst van hun land groot genoeg is, voelen zij de urgentie niet. Bodemkwaliteit is bij uitstek iets voor de lange termijn. Hoeveel boeren doen hun bedrijf over aan de volgende generatie waardoor de bodemkwaliteit ook in de toekomst hún belang is?”

Ook de huidige trend van zwerfteelten maakt dat veel boeren maar matig betrokken zijn bij het verbeteren van de bodemkwaliteit, verklaart Molendijk de gebrekkige interesse. “Veel grond is helemaal niet in handen van de teler zelf. Zo wordt bijvoorbeeld aardappelpootgoed voor twintig tot dertig procent op gepachte grond geteeld. Dat komt onder meer door de schaalvergroting. Er is zoveel kapitaal geïnvesteerd in kennis en machines, dat dit gewas op zeer grote arealen moet worden weggezet. Ook zoeken de telers ‘schone grond’, die vrij is van ziektes.”

Het wortellesieaaltje Pratylenchus penetrans (foto) wordt geweerd door de onderzoekers van de Wageningen Universiteit veredelde Japanse haver, maar het maïswortelknobbelaaltje Meloidogyne chitwoodi neemt juist toe.

Wikimedia Commons/USDA

Na ons de zondvloed

Een toename van de zwerfteelt is mede veroorzaakt door de beperking van het gebruik van grondontsmettingsmiddelen, om het milieu en de gezondheid van omwonenden minder te belasten. Molendijk: “Van oudsher worden gewassen als aardbeien, asperges en lelies vanwege de gevoeligheid voor ziektes steeds weer op een verse grond geteeld. Pas na zeven jaar kun je deze gewassen weer op hetzelfde stuk grond telen. Voor asperges geldt dat je eigenlijk helemaal niet meer kan terug komen”.

Bij asperges bleef de ziekteverwekker zelfs enkele tientallen jaren in de grond aanwezig. “Gelukkig weten we nu dat deze ‘aspergemoeheid’ een gevolg was van een schimmel. Door de bodem met plastic af te dekken bestrijden we door anaerobe – zonder zuurstof – omzetting van organisch materiaal de schimmel.”

Molendijk doet de opmerkelijke uitspraak dat een van de de grootste grondeigenaren in Nederland een grote verzekeringsmaatschappij is, die de grond uitsluitend als speculatiegoed bekijkt. “Landbouwkundige waarden spelen voor dergelijke marktpartijen slechts een beperkte rol. Gepachte gronden zijn niet de gronden waarmee de pachter met zorg omgaat. Waar ga je oogsten als het keihard regent? Naar je eigen grond of naar de pachtgronden. Op pachtpercelen geldt in de regel: na ons de zondvloed.”

Aspergeteelt in Noord-Brabant, waar ook veel zwerfteelt voorkomt

Beeldbank van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed
ReactiesReageer