Wat weet een kleuter nou van wetenschap af? Meer dan je denkt, misschien. Zo weten veel kleuters al best dat ‘gewicht’ mede kan bepalen of een voorwerp blijft drijven of niet. Hun inzichten zijn echter nog erg veranderlijk en juiste antwoorden garanderen niet altijd een goede verklaring.
“Mama, waarom is de maan vanavond zo groot? Waarom snurkt een kikker niet? En waarom krijgen papa’s nooit baby’s?” Kleuters kunnen hun ouders flink bestoken met waarom-vragen om zo te achterhalen hoe natuurlijke verschijnselen in elkaar steken.
Psychologe Heidi Meindertsma maakte dankbaar gebruik van deze ontdekkingsdrang tijdens haar promotie-onderzoek naar de prestaties van kleuters op het gebied van wetenschap en techniek en de omstandigheden die hun presteren beïnvloeden.
De toetsen
In samenwerking met hun juffen en meesters, liet ze negentig kleuters kleine taken verrichten op het gebied van ‘beweeglijkheid’ en ‘zwaartekracht’.
Zo was er de ‘waterbaktest’ waarbij de kleuters bekeken of voorwerpen als knikkers, gummen en potloden al dan niet bleven drijven. Ook bij de hellingtaak, de luchtspuit, de knikkerbaan en de balans-taak stond de richting waarin een bepaald object zich al dan niet beweegt centraal. Bij elke test moesten de kleuters allereerst vertellen hoe ze dachten dat de voorwerpen zouden gaan bewegen en daarna de resultaten proberen te verklaren.
Resultaten
Met de gevraagde verklaringen bij de ‘waterbaktest’ zat het wel snor: het merendeel van de deelnemertjes wees terecht gewicht aan als oorzaak voor zinken of drijven van bepaalde objecten.
Bij de andere vragen waren er wel flinke verschillen te ontdekken tussen de prestaties van de kleuters. “Zo wisten sommige kinderen slechts bij 28% van de taken een juiste voorspelling te doen, terwijl anderen de bewegingen van bijna alle objecten wel zagen aankomen.” Maar ook per kind konden de prestaties flink fluctueren.
Voorspellen versus verklaren
Zo ontdekte Meindersma tot haar eigen verrassing dat kids die prima konden voorspellen hoe een voorwerp zich zou bewegen, niet per se hoog hoefden te scoren op het onderdeel ‘uitleg’ – en andersom. “Voorspellen en verklaren blijken aparte leerprocessen te zijn bij kleuters.” Zo wisten sommige kinderen wel dat een potlood zou blijven drijven, maar konden ze niet uitleggen waarom dat zo was. Omgekeerd konden kinderen een bepaald fenomeen prima verklaren, maar verkeerd voorspellen.”
Binnen een kort tijdsbestek konden de prestaties van een kleuter bovendien flink toe- en afnemen. Zo pasten ze een gekozen verklaring niet altijd consistent toe: “Een kind dat eerst prima kan verklaren waarom een gummetje wel drijft en een knikker niet, kan je vijf minuten later vertellen dat een potlood drijft omdat het geel is.”
Externe factoren
Dat de prestaties van kleuters zo fluctueren komt mede doordat hun manier van denken nog erg beïnvloed wordt door externe factoren, denkt Meindersma.
Zo kon alleen al de volgorde waarin de kleuters de opdrachten deden hun scores daarop beïnvloeden. “De kinderen voorspelden vaak verkeerd wat er met een knikker gebeurde die in het water viel, als ze daarvoor hetzelfde hadden moeten doen voor een zware kogel. Werd de knikker aangeboden na een gum, dus na een totaal ander object, dan wisten vrijwel alle kinderen te vertellen dat de knikker zou zinken.”
De ouders van kleuters die minder goed scoorden hoeven zich dan ook geen zorgen te maken. “De gemeten prestaties zeggen niets over intelligentie of latere schoolprestaties. Inzichten bij kleuters zijn nog maar weinig geïnternaliseerd; het gaat echt om momentopnames.”