Naar de content

Katholieken geen hulpeloze slachtoffers in de protestantse Republiek

Nieuw onderzoek naar de katholieke belevingswereld tussen 1570-1750

Rijksmuseum Amsterdam, Publiek Domein

Tijdens de Opstand verboden de protestantse machthebbers elke vorm van openlijke geloofsbelijdenis voor katholieken. Voor het eerst is onderzocht hoe zij dit ervaren hebben in hun dagelijks leven.

25 oktober 2018

Rond 1580 verloren de katholieken in de Republiek het recht om hun religie in het openbaar te belijden, op straffe van boetes, gevangenisstraf of verbanning. Wat eens het heersende geloof was en in uiterlijk vertoon alom aanwezig werd nu verbannen naar de huiskamer. Heiligenbeelden verdwenen uit beeld en processies en gezang waren verboden. De van oorsprong katholieke kerken werden protestants, kloosters kwamen in publieke handen en ander kerkelijk bezit werd geconfisqueerd. Priesters mochten niet langer de mis opdragen of de heilige sacramenten toedienen.

Beeldenstorm in een kerk, 1630, Dirck van Delen.
In 1566 bestormden protestanten vele katholieke kerken in de Nederlanden en sloegen beelden kapot. Eenmaal in protestantse handen, werden de beelden verboden en verwijderd.

Wikimedia commons, Publiek Domein

We zijn er nog

Deze culturele omslag moet als een aardverschuiving hebben gevoeld voor de katholieken in de Republiek. Zelfs de vroegere katholieke burgemeester was nu een tweederangs burger geworden. Het dwong ze om na te denken over de vraag wat het betekende om een katholiek te zijn in een protestantse wereld. Hoe moesten ze hun geloof nu vorm geven? Historicus Carolina Lenarduzzi (Universiteit Leiden) onderzocht de belevingswereld van de katholieken in de Republiek tussen 1570 en 1750. Ze kroop aan de hand van egodocumenten zoals brieven en dagboeken in hun hoofden.

Tot nu toe was er geen systematisch onderzoek gedaan naar de vraag hoe de katholieke inwoners van de protestantse Republiek zichzelf zagen en hoe zij zich in hun eigen ogen onderscheidden van niet-katholieken. Eén van de opvallendste conclusies van Lenarduzzi is de activistische opstelling van veel katholieken. “Katholieken werden door historici lang omschreven als passieve slachtoffers, maar zo zagen ze zichzelf in ieder geval niet. Ze bleven duidelijk regisseur van hun eigen leven.”

Zo bleken katholieken erg creatief in het manifesteren van hun geloof in de publieke ruimte, hoewel dat verboden was, bijvoorbeeld door zich op een bepaalde manier te kleden of door armenhofjes te stichten. In één zo’n hofje verwees de gevelsteen naar goede werken, wat een typisch katholieke notie is en uit den boze bij gereformeerden. Dit was voor iedereen zichtbaar, want een huis staat aan de straat. “De katholieken bleven binnen de grenzen van de wet, maar het statement ‘we zijn er nog’ was voor iedereen duidelijk.”

De katholieken waren er ook op gebrand om hun aandeel in hun geliefde stad te behouden. Het viel Lenarduzzi op dat ze vaak erg loyaal aan de stad waren en het moeilijk te verkroppen vonden dat zij uit de geschiedenis werden geschrapt. Alles wat verwees naar hun geloof was er niet meer, alsof zij zelf er ook nooit waren geweest. Op allerlei manieren verzonnen katholieken echter strategieën, zoals armenhofjes stichten, om de verbroken band met hun stad te herstellen en hun positie als volwaardig burger te claimen.

Zingen in de schuilkerk

Om te laten zien dat ze er nog toe deden, bleken de katholieken inventief. “Ze zongen bijvoorbeeld heel hard in de schuilkerk, zodat het ook buiten te horen was voor protestanten. Vooral de protestantse dominees ergerden zich hier aan. Maar of er tegen opgetreden werd, verschilde per stad.” In bijvoorbeeld Amsterdam, Utrecht en Haarlem woonden veel katholieken en was de overheid toleranter dan in het strenge Dordrecht en Leiden.

Schuilkerken werden gedoogd en met rust gelaten, zolang de katholieken ervoor betaalden. De locatie was ook meestal niet geheim, maar wel uit het zicht. Het was een manier van de overheid om de vrede in de stad te bewaren, maar in tijden van onrust werd de ruimte van katholieken vaak weer ingeperkt.

Katholieken zongen niet alleen hard om zich te manifesteren maar ook om zieltjes te winnen. Volgens Lenarduzzi waren ze zich erg bewust van de aantrekkingskracht van religieuze muziek. Veel protestanten raakten ontroerd wanneer ze (bekende) liederen hoorden. “Volgens dagboeken zou de muziek protestanten zelfs bekeren. Dit zijn natuurlijk gekleurde bronnen, maar het geeft wel aan wat katholieken zelf als hun belangrijkste wapen bij bekeringen zagen.”

Laatste sacrament

Wat tekenend is voor het onderzoek, is dat elke katholiek anders reageerde op de overgang van eersterangs- naar tweederangsburger. Volgens Lenarduzzi bestaat er dan ook niet zoiets als dé katholieke identiteit. “Het was een heterogene gemeenschap en er bestonden geen harde grenzen tussen verschillende soorten katholieken. Er zit een groot gebied tussen diegene die zijn geloof tijdelijk tussen haakjes zette om zijn sociale status te kunnen houden en de radicalere die ondergronds ging om te strijden voor rehabilitatie.”

De meeste katholieken bleken zich gedurende hun leven heen en weer te bewegen tussen de verschillende identiteiten. Waar echter voor geen enkele katholiek aan te tornen viel, was het laatste sacrament op het sterfbed. “Zonder dit laatste sacrament verspeelden ze het eeuwige leven, en stierven ze ‘als beesten’, schrijven ze vol afschuw in hun dagboeken”, aldus de historicus.

Opstandige zuiderlingen

Er was een verschil tussen de katholieke beleving in de noordelijke gewesten en de zuidelijke Generaliteitslanden. Dit laatste gebied, waaronder Brabant en Limburg vallen, kwam pas vijftig jaar later in protestantse handen. In het landelijke bestuur hadden de Generaliteitslanden niets in te brengen, als bezet gebied zonder stem in de Staten-Generaal. Onder de Spanjaarden waren de inwoners katholiek gebleven en ze zouden ook onder het bestuur van de Republiek een katholieke meerderheid blijven, ook al verdween hun geloof uit de publieke ruimte.

In de moderne geschiedschrijving waren de katholieken in de Generaliteitslanden nog niet vergeleken met hun geloofsgenoten in het noorden. Lenarduzzi concludeert dat de katholieke meerderheid in het zuiden een zelfbewuste gemeenschap vormde. Deze katholieke subcultuur blijkt veel vaker om te slaan in een tegencultuur, waarbij de katholieken overgingen tot fysiek geweld en gereformeerden aanvielen.

1629, Frederik Hendrik in het legerkamp in Vught tijdens de belegering van ‘s-Hertogenbosch, dat in Spaanse handen is. Te zien zijn onder andere vechtende, dansende, gokkende en drinkende militairen. (Pauwels van Hillegaert, 1631)

wikimedia commons

“De katholieken kwamen hier veel meer in opstand, maar aan de andere kant zie je ook vaderlandsliefde. Wanneer in 1672 de Fransen de Republiek binnenvallen en er anti-katholieke sentimenten heersen in het land, gaat voor veel katholieken de loyaliteit aan het vaderland boven hun religie. Dit had ik niet verwacht. Het kan natuurlijk wel zo zijn dat angst om hun speelruimte kwijt te raken ook een rol speelt.”

Bron

Carolina Lenarduzzi, Katholiek in de Republiek 1570-1750 (25 oktober 2018, Universiteit Leiden)

ReactiesReageer