Ook minderjarigen begaan al misdrijven. Juist dan is het belangrijk ze weer op het rechte pad te krijgen. Misschien is níet straffen in veel gevallen de beste optie.
Steekpartijen onder scholieren, jongeren die drugs uithalen in de haven of zelfs worden geronseld voor huurmoorden. Als je het nieuws leest, zou je kunnen denken dat het volledig de verkeerde kant op gaat met de jeugd. Gelukkig schetsen de cijfers een positiever beeld. Ongeveer 1,6 procent van de jongeren begaat een delict, volgens cijfers van het CBS uit 2023, veel minder dan een decennium geleden.
Maar tegelijkertijd: waar de recidive onder volwassenen stabiel is, stijgt deze juist onder jongeren. Voorkomen dat jongeren na een eerste misdrijf uitgroeien tot beroepscrimineel, is waar het jeugdstrafrecht voor een groot deel om draait. Hoe gaat dat in zijn werk, en hoe verschilt dat van de aanpak bij volwassenen?
Effectief straffen
Wie een fout maakt, moet op de blaren zitten. Dat is het idee achter straffen, maar het jeugdstrafrecht is anders ingestoken, vertelt hoogleraar forensische orthopedagogiek Jessica Asscher van de Universiteit Utrecht. “Er zijn altijd in het strafrecht twee doelen: het maatschappelijke doel en het pedagogische doel. In Nederland is afgesproken dat het pedagogische doel altijd prioriteit moet krijgen bij jongeren.” Zorgen dat een jongere z’n zaakjes op orde krijgt, staat dus boven een strenge straf.
— Jessica Asscher
Streng straffen kan wel, maar dus alleen als het ook effectief is. Net als bij volwassenen is dat met gevangenisstraffen eigenlijk zelden het geval, vertelt Asscher. “Hoe langer kinderen vastzitten, hoe groter de kans dat ze er crimineler uitkomen. Je wordt gestigmatiseerd, verlaat je sociale omgeving en kunt verleren hoe te functioneren in het dagelijks leven. In de regel is de gevangenis voor zowel jongeren als volwassenen niet het beste idee voor minder recidive.”
Werken aan jezelf
Voor jongeren zijn er dan ook de nodige alternatieve straffen beschikbaar. Het bekendste is Bureau Halt, waarvan de naam zelfs staat voor ‘het alternatief’. Die aanpak moet voorkomen dat jongeren met justitie in aanraking komen na wat lichtere vergrijpen, zoals een vals ID gebruiken of stelen. Bij Halt worden jongeren geconfronteerd met hun gedrag, waarna ze verantwoordelijkheid moeten nemen. Ze bieden het slachtoffer hun excuses aan en gaan bijvoorbeeld in gesprek met hun ouders of nemen deel aan groepsbijeenkomsten met andere jonge daders. Na een Halt-interventie volgt geen strafblad, waardoor iemand geen stempel van crimineel opgeplakt krijgt.
Ingrepen in het jeugdstrafrecht zijn gericht op het verlagen van de kans op herhaling. Daarvoor is het goed te kijken wat het criminele gedrag verklaart, en te zoeken naar verbeterpunten. Verbetering is niet op elk vlak haalbaar, vertelt Asscher. “Er bestaan statische en dynamische risicofactoren. Aan statische factoren kan je niks veranderen, zoals de leeftijd van het eerste delict.” Van zulke zaken is bekend dat ze toekomstige criminaliteit voorspellen, maar ze terugdraaien gaat niet meer.
Juist de dynamische factoren bieden aanknopingspunten om aan de slag te gaan, want die kunnen wél veranderen. “Waar je wel van alles aan kan doen, is bijvoorbeeld agressieregulatie. Als iemand jou afsnijdt op een fatbike, wil je die dan het liefst een klap geven? Zulke woede kun je leren reguleren.” Het jeugdstrafrecht draait dan ook grotendeels om zulke ingrepen. Komt een jongere wel voor de rechter, dan worden naast werkstraffen ook leerstraffen opgelegd. Dat kan bijvoorbeeld een training in arbeidsmotivatie of sociale vaardigheden zijn.
Voorwaarde voor het succes van zulke ingrepen is wel dat de aanpak grondig is. Het jeugdstrafrecht kampt op dit moment met lange wachttijden, waardoor jeugdige daders in eerste instantie vaak nog weinig hulp krijgen, vertelt Asscher. “Als je verplicht behandeld moet worden, begint het vaak met wachten, wachten, wachten. Dat draagt niet bij aan de effectiviteit.’”
Niet problematiseren
Goed optreden om recidive tegen te gaan heeft dus behoorlijk wat voeten in de aarde. Gelukkig is er soms nog een optie: helemaal niets doen. Als er sprake is van een klein delict en laag recidiverisico, zou dat de beste aanpak kunnen zijn, volgt uit het Risk-Need-Responsivity-model dat de Amerikaanse psycholoog James Bonta in de jaren negentig ontwikkelde, legt Asscher uit. Uitgangspunt daarbij vormt de kans op recidive na een delict. “Is de kans op recidive heel laag? Dan moet je eigenlijk helemaal geen interventie plegen of een hele kleine: sorry zeggen en dan weer door.” Alleen als de kans groot is dat een jongere opnieuw in de fout gaat, moet er wel worden ingegrepen. “Dan moet de interventie juist langdurig en intensief zijn.”

Het klinkt misschien gek: een misdrijf(je) helemaal laten lopen. Maar door de situatie klein te houden, blijft het eerder bij een eenmalige vergissing. Veel jongeren gaan een keer in de fout, het helpt om dat niet te veel te problematiseren. En in de praktijk gaat het vaak al zo, vertelt Asscher: zaken worden door de vingers gezien ver voordat er een rechter naar zou kunnen kijken. “Een agent loopt op iemand af en roept: ‘Ben je helemaal van de pot gerukt, ga naar je ouders toe, nu is het klaar.’” Als het daarmee werkelijk klaar is, is dat voor iedereen de meest wenselijke oplossing.
Gelijke behandeling
Toch schuilt in die aanpak ook een mogelijk gevaar. Het risico bestaat dat niet iedereen wegkomt met hetzelfde, vertelt Asscher. “Daar gaat het best vaak mis, juridisch gezien. Een agent beslist in een split second of die het buiten het juridische stelsel gaat afdoen. Mogelijk is die beslissing niet volledig onpartijdig.” Een van de basisbeginselen van ons stelsel is dat in gelijke gevallen iedereen gelijk behandeld wordt, maar gebeurt dat bij zulke beslissingen op straat wel?
In Nederland worden weinig cijfers verzameld over de achtergrondkenmerken van daders, maar het lijkt waarschijnlijk dat die kunnen meespelen. Kinderen uit ‘goede’ gezinnen komen vermoedelijk makkelijker weg met een eerste misdrijf dan jongeren die al als schoffies worden gezien. Door de ongelijke behandeling wordt dat beeld verder bevestigd. Passend optreden bij jeugdige daders vraagt dus om een ingewikkelde afweging van allerlei belangen. Het systeem is dan ook zeker niet perfect, maar het beeld dat de jeugd volledig ontspoort is gelukkig ook niet terecht. In heel wat gevallen blijft het bij een enkele jeugdzonde, waarna jongeren toch het juiste pad kiezen.
Voor straf
Experts weten het allang: mensen opsluiten werkt niet en is vooral ontzettend duur. Toch klinkt vanuit de politiek en de maatschappij continu de roep om strengere straffen. Hoe zinvol is straf?