Naar de content

Jarenlange discussie over geheimhouding en democratie

Geschiedenis van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten in Nederland

Een animatie van een hacker op een laptop. Er zijn ook mobiele telefoons en een pc-scherm afgebeeld.
Een animatie van een hacker op een laptop. Er zijn ook mobiele telefoons en een pc-scherm afgebeeld.
AIVD

Vanwege een toegenomen dreiging van cyberaanvallen uit landen als Rusland en China willen de inlichtingen- en veiligheidsdiensten meer armslag krijgen. Vanaf het ontstaan van de diensten hebben wereldgebeurtenissen een belangrijke stempel gedrukt op hun rol en bevoegdheden. “Hoe legitimeer je zo’n dienst in een democratie?”

‘We hebben nota bene een Gestapo over de vloer gehad en nou gaan we een eigen Gestapo oprichten in deze democratie!’, riepen sommige parlementsleden begin jaren vijftig verontwaardigd. Onderwerp van discussie waren de inlichtingen- en veiligheidsdiensten. “Als je parlementair vuurwerk wilt zien, dan moet je kijken naar de begrotingsbehandelingen van 1950, 1951 en 1952”, vertelt Constant Hijzen, historicus aan de Universiteit Leiden. “Van links tot rechts gingen partijen fel tekeer tegen het bestaan van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten.” En dat terwijl de diensten toen ongeveer tien keer zo klein waren als nu.

Discussies over de bevoegdheden van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten zijn dus niets nieuws onder de zon. Momenteel vinden ze weer plaats in het licht van de oorlog in Oekraïne en een groeiend wantrouwen richting China. Welke eerdere geopolitieke ontwikkelingen maakten de diensten tot wat ze zijn vandaag de dag? En met welke discussies ging dat toen gepaard?

Smokkelpraktijken

Komt er een oorlog en, zo ja, welke landen raken erbij betrokken? Wat zijn hun intenties en hoe groot is hun slagkracht? In de aanloop van de Eerste Wereldoorlog had de Nederlandse regering behoefte aan kennis over wat er speelde in het buitenland. Het Studiebureau Vreemde Legers, de eerste voorloper van de AIVD en MIVD, probeerde hierop vanaf 1912 antwoorden te geven.

“Dat had aanvankelijk niet veel om het lijf”, zegt Hijzen, die zich in zijn onderzoek richt op de geschiedenis van inlichtingen- en veiligheidsdiensten. “Maar toen de oorlog uitbrak, in 1914, werd het belang van militaire inlichtingen hartstikke groot. De vraag was: blijven we gevrijwaard van deze oorlog, of worden we erin meegesleurd?”

Soldaten in een auto voor een molen tijdens de algehele mobilisatie voor de Eerste Wereldoorlog.

Rijksmuseum

Om dat laatste te voorkomen moest Nederland elke schijn van partijdigheid de kop zien in te drukken. “Een van de problemen was bijvoorbeeld dat de geallieerden Duitsland wilden afgrendelen van de wereldeconomie. Daarop ontstond een enorme smokkelpraktijk vanuit Nederlands grensgebied naar Duitsland, want er viel veel geld te verdienen. Voor de Britten was dat aanleiding om te zeggen dat we onze zaakjes niet op orde hadden.” De inlichtingendienst, tijdens de oorlog omgedoopt in GS3 (derde sectie van de Generale Staf), richtte zich vanaf dat moment ook op de civiele, binnenlandse veiligheid om de Nederlandse neutraliteit te bewaken.

Het Rode Gevaar

Na de Eerste Wereldoorlog was het gevaar in de ogen van de inlichtingendienst geenszins geweken. Tijdens een beroemde rede op 12 november 1918 riep politicus Pieter Jelles Troelstra zijn gehoor tijdens een beroemde rede op tot een socialistische revolutie. Hoewel die revolutie nooit uitbrak, bleef de gevestigde orde in de ban van het Rode Gevaar. Het onderdeel van GS3 dat gericht was op de binnenlandse veiligheid en dat intussen de Centrale Inlichtingendienst heette, hield vooral de arbeidersbeweging in het vizier. “Die Centrale Inlichtingendienst was ontzettend kleinschalig: anderhalve man en een paardenkop”, vertelt Hijzen. “Ze schreven rapporten over wat links deed en maakten lijsten van extremisten. Die rapporten gingen onder meer naar burgemeesters en politiecommissarissen.”

Na de Tweede Wereldoorlog ging die kleinschaligheid er snel vanaf. Nederland sloot zich aan bij de Noord-Atlantische Verdragsorganisatie (NAVO), wat onder meer een professionalisering van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten met zich meebracht. “In de maalstroom daarvan is gezegd: dan moet je ook betere inlichtingen- en veiligheidsdiensten hebben, waarmee je spionage op eigen bodem serieus gaat bestrijden”, zegt Hijzen. “Een veiligheidsdienst moet zicht houden op groepen en organisaties die de democratie misschien met heimelijke activiteiten in gevaar kunnen brengen. Dat idee zie je tegen het eind van de Tweede Wereldoorlog ontstaan. Vooral toen de vroege Koude Oorlog uitbrak, kwam dit denken in een stroomversnelling.”

De Centrale Veiligheidsdienst, waar tot dan toe zo’n honderd mensen werkten, werd na de Praagse Coup van 1948 zeven keer zo groot. Bij de opzet van de diensten keken de Nederlanders goed naar de Britten. “Het model van de BVD is eigenlijk een fotokopie van MI5. De eerste generatie BVD-officieren is ook door de Britten getraind. Later nam de invloed van Amerika toe.”

Commissie Stiekem

Zoals gezegd is de democratische legitimiteit van de BVD niet voor iedereen vanzelfsprekend. Veel politieke partijen protesteerden dat ze maar eens in het jaar, tijdens de begrotingsbehandelingen, iets van zeggenschap kregen over een dienst die meer dan een miljoen gulden ontving en in het diepste geheim opereerde. Een meerderheid van de Tweede Kamer beschouwde dat als een uitholling van het budgetrecht.

Uiteindelijk leidden die debatten in 1952 tot de oprichting van de Vaste Kamercommissie voor de BVD, vanaf 1966 Commissie voor Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten genoemd (CIVD). Deze commissie, die later de bijnaam Commissie Stiekem kreeg, bestond uit de fractievoorzitters van de vijf grootste partijen. Zij werden op de hoogte gehouden van de activiteiten van de BVD. Alleen de Communistische Partij Nederland, zo legde het parlement in die jaren vijftig vast, mocht er nooit lid van worden.

Een blaffende en bijtende waakhond was die commissie niet, zegt Hijzen. “De commissie kreeg bijvoorbeeld niet te horen wat voor operaties er precies allemaal tegen de CPN liepen. Maar soms werden er echt wel fundamentele vragen gesteld: wat is het effect van het handelen van de veiligheidsdienst voor de samenleving?”

War on terror

In de jaren zestig, zeventig en tachtig deden kleine schandaaltjes de discussie over de controle op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten soms oplaaien, maar serieus toezicht kwam niet van de grond. De aanval op de Twin Towers in de VS in 2001 bracht daarin verandering. “De verwachting van wat de diensten moeten kunnen, werd enorm”, zegt Hijzen, “maar in tegenstelling tot eerdere gebeurtenissen zag je nu ook de roep om juridisch goed vast te leggen wat ze mogen en wat niet.”

In 2002 kwam er een wet die alle bevoegdheden van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten nauwkeurig omschrijft (Wiv 2002). De wet is limitatief: wat er niet in staat, mag niet. Vooral allerlei nieuwe mogelijkheden op digitaal vlak, zoals het hacken van internetverkeer, vragen om regelgeving.

De invloed van het Europese Hof hierop was aanzienlijk, vertelt Hijzen. “Nederlandse rechtszaken waren tot in Straatsburg gekomen en de slotsom was dat het wetgevend kader volstrekt onvoldoende was. Dit speelde in allerlei Europese landen. Burgers moeten in enige mate kunnen overzien wanneer ze zich in de kijker spelen van die diensten. Dan moet je dus expliciet maken wat die diensten mogen en met welke middelen. Parallel daaraan kwam er behoefte aan een toezichthouder die kan toetsen of de diensten zich aan de wet houden.”

Handtekeningenactie

Vanaf 2002 mag de Commissie Toezicht op Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten (CTIVD) de AIVD en de MIVD op de vingers kijken. Een verruiming van de wet in 2017, door de tegenstanders Sleepwet genoemd vanwege de vergaande bevoegdheden om internetverkeer te tappen, deed erg veel stof opwaaien. Mensenrechtenorganisaties sloegen alarm en vijf Amsterdamse studenten startten een handtekeningenactie om een raadgevend referendum te af te dwingen.

Een sticker gebruikt bij het referendum over de Wet op de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten 2017, met een oproep om tegen te stemmen.

Accon4/Wikimedia Commons

Een nipte meerderheid van de kiezers stemde op 21 maart 2018 tegen de wet, maar de regering drukte de wet door. Wel kwamen er enkele aanpassingen. Zo kwam er, naast de bestaande toezichthouder CTIVD, een nieuwe toetsingsinstantie, de Toetsingscommissie Inzet Bevoegdheden (TIB). Deze moet vooraf goedkeuring geven aan de acties van de diensten.

De relatie tussen de diensten en de toetsingscommissie laat echter te wensen over. Een evaluatiecommissie raadde in 2020 aan de diensten iets meer armslag te geven, omdat het huidige toetsingssysteem de diensten te veel zou beperken in hun werk. Hoewel het kabinet deze aanbevelingen graag omarmde, kwamen de toezichthouders fel in het geweer en veegde de Tweede Kamer het plan begin 2021 van tafel. Het toezicht zou te tandeloos worden.

Oorlog in Oekraïne

Een jaar later, na de Russische invasie in Oekraïne, verandert de houding van het parlement. Verschillende (rechtse) Kamerleden vinden nu dat de diensten snel meer ruimte moeten krijgen. Met een verwijzing naar de cyberactiviteiten van Rusland verzoeken ze de regering om de wet zo snel mogelijk aan te passen en knelpunten weg te nemen die de diensten zouden verhinderen Nederland tegen cyberaanvallen te beschermen.

De komende weken moet de Tweede Kamer hierover knopen doorhakken. Als historicus heeft Hijzen geen uitgesproken mening over deze discussie. “Er komen allerlei thema’s aan bod die ik ook in mijn onderzoek altijd ben tegengekomen. Wat mag een dienst? Hoe legitimeer je dat in een democratie? Om de democratie te beschermen kan zo’n dienst fundamenteel inbreuk maken op allerlei grondbeginselen waarop de democratie rust. Hoe ga je met die spanningen om? Wie ziet erop toe dat de diensten niet buiten hun boekje gaan? Die vragen zitten er in wezen van het begin af aan in. Ook nu wordt dat bediscussieerd en dat is maar goed ook.”

Lees verder: