Naar de content

Jagende mens deed Australische giganten uitsterven

Niet het klimaat maar de mens was schuldig aan het verdwijnen van de megafauna

Peter Trusler, Australia Post

Ongeveer 45.000 jaar geleden stierf 85 procent van de grote dieren in Australië uit. Wetenschappers discussiëren al tijden over de oorzaak. Was het de klimaatverandering, of de komst van de mens? Nieuwe boorgegevens sluiten klimaatverandering uit. De mens heeft de dieren op subtiele wijze uitgeroeid, blijkt uit poepschimmels in de sedimenten.

Hagedissen van meer dan 7,5 meter, wombats van meer dan 2 ton, kangoeroes van bijna 500 kilo, en schildpadden zo groot als een auto… In Australië liepen ongeveer 400.000 jaar geleden (in het midden van het Pleistoceen) enorme dieren rond. Ze bevolkten het continent tot zo’n 45.000 jaar geleden, waarna 85 procent van de giganten uitstierf. Maar waardoor? Daarover breken wetenschappers zich al jaren het hoofd. Kwam het door een plotselinge verandering van het klimaat? Of was het toch de schuld van de eerste Aboriginals die het land koloniseerden?

Dat laatste, schrijft een internationaal team van aardwetenschappers nu in Nature Communications. De belangrijkste reden dat de dieren van het toneel verdwenen, was de mens die op ze jaagde.

Sedimenten als klimaatarchief

Klimaatveranderingen laten zich in boorkernen goed zien – zowel in de vorm van stuifmeel als door de chemische samenstelling van het sediment.

Terug in de tijd

De aardwetenschappers boorden voor de zuidwestkust van Australië sedimenten op die gedurende de afgelopen 150.000 jaar op de zeebodem waren afgezet. De afzettingen bestonden niet alleen uit zand en kalk van kleine zeediertjes, maar ook uit stof en stuifmeel dat vanaf land in zee was gewaaid. Hiermee konden de geologen terugkijken in de tijd. In de sedimenten zat zowel informatie over het klimaat als over de aanwezigheid van de dieren verborgen.

Tussen 45.000 en 43.100 jaar geleden stortte het dierenrijk in, bleek uit de boorgegevens. In de sedimenten ontbreken vanaf dat moment de sporen van de schimmel Sporomiella, die gedijde op de poep van de giganten.

“Dit tijdstip hangt niet samen met grote veranderingen in klimaat of vegetatie of met grote branden”, zegt Sander van der Kaars, aardwetenschapper aan de Monash University in Melbourne en hoofdauteur van het Nature-artikel. De meest ingrijpende verandering in het klimaat en de leefomgeving van de dieren was op dat moment al 25.000 jaar achter de rug. Ongeveer 70.000 jaar geleden werd Australië een stuk droger dan voorheen, en maakten de eucalyptusbossenplaats voor droge, open steppes, toonden de opgeboorde sedimenten aan.

Wel viel het verdwijnen van de megafauna samen met de periode waarin de mens zich over het eiland verspreidde. Het moeten dus de jagende Aboriginals geweest zijn die de dieren de das om deden, denken Van der Kaars en zijn collega’s.

Schematische weergave van het voorkomen van de dieren en de variaties in leefomgeving (van bos naar steppe en vice versa), gebaseerd op de boorgegevens, en het arriveren van de mens (gebaseerd op vondsten op land). De tijd is gegeven in kilojaar geleden, en loopt dus naar links.

Uit: Van der Kaars e.a., Nature Communications, CC BY 4.0

Jagers?

Maar jaagden de mensen van destijds wel op grote schaal op de Australische beesten? Tot voor kort werd hier sterk aan getwijfeld, vooral wegens gebrek aan bewijs. In 2016 verscheen echter een artikel waarin melding werd gemaakt van verkoolde schalen van eieren van de ruim twee meter hoge loopvogel Genyornis newtoni, op meer dan 200 vindplaatsen. Aan de sporen te zien hadden de eieren (formaatje meloen) in het vuur gelegen, waarschijnlijk om er een maaltje van te bereiden. Ook werd eind 2016 een vindplaats gerapporteerd waar sporen van mensen en dierlijke resten bij elkaar lagen.

“Het verdwijnen van de beesten lijkt samen te hangen met uitsterven door nauwelijks waarneembare overbejaging door de toenmalige mensen”, zegt Van der Kaars. Grootschalige jacht is niet nodig om een populatie als deze uit te roeien.

“Dat klopt”, zegt Bert Boekschoten, emeritus hoogleraar paleontologie aan de Vrije Universiteit in Amsterdam, die zelf niet bij het onderzoek betrokken was. “Hele grote dieren krijgen doorgaans maar weinig jongen. Als je daar af en toe een van wegplukt uit de populatie, kan dat op den duur grote gevolgen hebben.” Vooral het verschalken van jonge dieren of het wegnemen van eieren heeft veel invloed op de populatiegrootte, zegt Boekschoten. “En dat is natuurlijk veel makkelijker dan het vangen en doden van een volwassen beest.”

Een enorme hagedis zit achter een Genyornis newtoni aan.

Reconstructie-illustratie, Peter Trusler, Monash University

Belangrijk

Het gaat hier om een belangrijk onderzoek, zegt Boekschoten. Tot nu toe werden uitspraken over het uitsterven van de megafauna gedaan op grond van losse vondsten van fossielen, en daarvan zijn er in Australië maar weinig. “Het is een vlak en geologisch rustig continent. Daar raakt iets niet snel bedolven onder het sediment, en ontstaan dus weinig fossielen.” Met de boring voor de kust, waarin sporen van de poepschimmel zitten, krijg je voor het eerst een optelsom te zien, een soort gemiddelde van de populatie.

“En de conclusies zijn belangrijk”, voegt Boekschoten er aan toe, “want het gaat niet alleen om het Australië van 45.000 jaar geleden.” Het uitsterven van groot wild heeft wereldwijd plaatsgevonden, en in de meeste gevallen speelde de mens daarbij een rol. Zo stierven in Zuid-Amerika ruim 12.000 jaar geleden onder anderen de sabeltandtijger en de reuzenluiaard uit, en is zo’n 4000 jaar geleden de mammoet van de aardbodem verdwenen.

Bronnen:
  • Van der Kaars e.a. Humans rather than climate the primary cause of Pleistocene megafaunal extinction in Australia, (2017) Nat. Commun. 8, 14142 doi: 10.1038/ncomms14142
  • Hamm e.a. Cultural innovation and megafauna interaction in the early settlement of arid Australia, Nature, 539, 280–283 (10 November 2016) doi:10.1038/nature20125
ReactiesReageer