De kijk op migratie in de klassieke oudheid is de laatste jaren aan het veranderen. Mens en dier blijken mobieler dan we dachten, zo laten nieuwe onderzoekstechnieken zien. Maar waar de ene historicus jubelend is over deze technieken, is de ander sceptisch.
Dankzij onderzoek naar isotopen en antiek DNA komt er in rap tempo nieuwe informatie over de oudheid tot onze beschikking. Bijvoorbeeld als het gaat om migratie, het thema van de Week van de Klassieken van dit jaar. De onderzoeksresultaten lijken er op te wijzen dat mensen een stuk mobieler waren we dachten. Maar hoe betrouwbaar zijn deze technieken? Tijdens een debat over nieuwe onderzoekstechnieken in het Rijksmuseum van Oudheden delen wetenschappers hun visie.
Je bent wat je eet
Tegenwoordig kunnen we naar het DNA van menselijke overblijfselen kijken en isotopenonderzoek uitvoeren op het tandglazuur van skeletten. Dit is een recente ontwikkeling: het oudste isoptopenonderzoek naar tanden uit de Romeinse tijd stamt uit 2007. DNA vertelt waar de voorouders vandaan kwamen, maar isotopen leggen zelfs de individuele geschiedenis bloot: jouw tandglazuur laat zien of je je hele jeugd op dezelfde plek hebt doorgebracht of niet. Lisette Kootker van de VU doet archeologisch isotopenonderzoek, met name bij menselijke en dierlijke skeletresten uit de Nederlandse bodem en legt uit wat er te zien is in tandglazuur:
“We zijn wat we eten. In alles wat tijdens je leven eet en drinkt, zitten chemische elementen die terechtkomen in je botten, nagels, haar en tanden. Ieder element bestaat uit isotopen die chemisch vrijwel identiek zijn aan elkaar, maar verschillen in massa. Isotopen zitten in bodemgesteente en komen via de planten en dieren die we eten in ons tandglazuur terecht. Aan de hand van het tandglazuur bepalen we welke locaties daarbij zouden kunnen passen.”
Pakkende koppen
Verschillende gebieden kunnen echter hetzelfde bodemgesteente hebben, waardoor wetenschappers niet precies kunnen zeggen waar iemand vandaan kwam. Kootker: “Wel kun je bepalen waar de persoon niet vandaan komt; isotopenonderzoek is dus onderzoek dat uitsluit.” Deze beperking wordt nog weleens over het hoofd gezien wanneer er pakkende koppen voor een artikel over nieuwe onderzoeksresultaten bedacht moeten worden.
Rens Tacoma, oudheidkundige aan de Universiteit Leiden, is dan ook enigszins sceptisch over de nieuwe onderzoekstechnieken: “Als aanvulling zijn de resultaten natuurlijk heel mooi, maar ik denk dat we het belang ervan overschatten. Dit soort onderzoek is duur en tijdrovend, dus het wordt maar op een beperkt aantal tanden uitgevoerd. Hoe representatief is de uitkomst van bijvoorbeeld 61 onderzochte skeletten uit een stad als Rome waar in de keizertijd misschien wel een miljoen mensen leefden?”
De historicus heeft zelf jarenlang onderzoek gedaan naar migratiestromen binnen de vroege Romeinse keizertijd (eerste drie eeuwen na Christus). Hij analyseerde hiervoor met name grafinscripties waarop de herkomst van de overledenen stond vermeld. “Het voordeel van deze bron is dat het niet om een enkel geval gaat maar om duizenden. De inscripties hebben zeker ook nadelen als bron, maar met zulke getallen kun je naar de verbanden gaan kijken. Dit is een stuk moeilijker bij isotopenonderzoek.”
Verkeerde interpretatie
Het onderzoek dat Tacoma aanhaalt, is het eerste isotopenonderzoek voor de Romeinse tijd en gaat ook over migratie (door T.L. Prowse, 2007). Prowse zag dat 13 van de 61 skeletten van kinderen waren die niet in Rome waren geboren maar tijdens hun jeugd naar de Romeinse stad waren verhuisd. De conclusie was vervolgens dat familiemigratie veel vaker voorkwam dan verwacht. Onze kijk op migratie, dat het vooral jongen mannen waren op zoek naar werk, zou daardoor op de schop moeten.
Tacoma is het hier niet mee eens en hij is volgens hem niet de enige: “Er kwam veel commentaar op deze conclusie, want hij is veel te kort door de bocht. Ten eerste kun je met zo’n klein aantal onderzochte skeletten geen algemene uitspraken doen over de migratie, zeker niet in een tijd dat cremeren de norm was. Ten tweede heeft de auteur geen rekening gehouden met het feit dat kinderen ook op andere manieren dan met familie in Rome terecht konden komen, bijvoorbeeld als slaven.”
En welk gebied valt dan eigenlijk onder Rome? De stad is met de eeuwen ook gegroeid. Over gebiedsgrenzen in het algemeen is niet altijd eenduidigheid, geeft ook Kootker aan: “Wanneer was je eigenlijk een ‘local’ en wanneer kwam je van ver? En wat was dan ver, voor die tijd? Mensen reisden makkelijk 40 kilometer per dag.”
Wanneer de gebiedsgrenzen verschuiven en de data uit deze gebieden anders worden geïnterpreteerd, pakken de onderzoeksresultaten heel anders uit. En daarmee ook de claims over migratie. Tacoma: “De claim van Prowse om de migratiemodellen te herzien, was te extreem. Maar uit de meeste isotopenonderzoeken, en ik heb er flink wat gelezen, komen niet zulke grote claims.”
Revolutie of niet?
Sommige wetenschappers hebben isotopen- en DNA-onderzoek, samen met Big Data, bestempeld tot wetenschappelijke revolutie. Maar Tacoma is het hier niet mee eens: “Ik ontken zeker niet dat deze nieuwe technieken van belang zijn binnen historisch onderzoek en ook voor onderzoek naar migratie, maar dit belang wordt wel schromelijk overdreven. Het heeft namelijk te veel beperkingen en de data is verre van hard, dat wil zeggen dat onderzoekers het moeten interpreteren.”
Historicus Jona Lendering snijdt dit onderwerp ook aan in zijn publieksboekje voor de Week van de Klassieken 2019. Hij verwacht dat archeologen anders tegen uitzonderlijke vondsten zullen gaan aankijken, zoals in zijn voorbeeld over een Romeinse bronzen munt, die in 2013 is opgegraven in Japan: ‘Een gouden voorwerp zou een handelsobject kunnen zijn geweest, maar een bronsstuk heeft weinig waarde. Waarschijnlijker is dat een Romein het ergens in zijn bagage had en onbewust heeft meegenomen. Als dit klopt, dan zou een bronzen muntje een aanwijzing kunnen zijn voor een Romein in Oost-Azië. Deze gedachte, dat een Romein in Japan überhaupt mogelijk was, is nieuw’, aldus zijn boek.
“Dat wetenschappers niet langer denken dat de munten in de middeleeuwen in Japan terecht zijn gekomen maar serieus nadenken over de mogelijkheid van Romeinen in Japan, hangt samen met de wijze waarop de heuristieken (de zoekrichtingen) door het DNA-onderzoek zijn veranderd”, voegt Lendering toe. Zo is er een Romeinse slaaf in het Italiaanse Vignaro gevonden, wiens DNA duidde op een Oost-Aziatische herkomst. Volgens Lendering niet langer een curiosum maar een belangrijk stukje bewijs. Tacoma: “De conclusie uit dat onderzoek is heftig bekritiseerd. Het DNA zegt iets over voorouders, niet dat de slaaf uit Japan kwam, dus wat zegt dit nu eigenlijk?”
“De opgraving in Vignaro heeft op zich niets te maken met de munt in Japan, maar de DNA-revolutie verandert wel ons beeld van de prehistorie en dwingt ons anders te kijken naar de tijd die daarop volgt, de oudheid. Aanwijzingen als Vignaro suggereren dat aanpassingen voor de heuristieken voor Oudheid inderdaad moeten worden aangepast. Als dit gebeurt, en daar lijkt het wel op, zullen we anders gaan kijken naar Romeinse munten en glas en dergelijke dat is gevonden in Japan”, reageert Lendering.
DNA- en isotopenonderzoek staat nog in de kinderschoenen en daar horen discussies én kinderziektes bij. En misschien ook wel het naïeve vooruitgangsgeloof waarmee het volgens Tacoma vaak wordt benaderd. De tijd en de onderzoeksresultaten zullen het leren.