Naar de content

Is een lage opkomst slecht voor de democratie?

Historisch dieptepunt kan problemen geven

Luijt, Wikimedia Commons

De gemeenteraadsverkiezingen komen eraan. Ze zijn belangrijker dan ooit, want de gemeenten gaan binnenkort het zorgbeleid bepalen. Toch lijkt er een democratische onwil van de kiezer; de laatste peilingen duiden op een historisch lage opkomst. Slechts de helft is van plan om te gaan stemmen. De wetenschap – en dan in het bijzonder de wiskunde – probeert iets te zeggen over wat opkomstcijfers betekenen voor een democratie.

Is een lage opkomst slecht voor de democratie? Intuïtief is bijna iedereen, ook de politiek zelf, geneigd om ‘ja’ te zeggen. Maar een wiskundige zou graag iets onnauwkeurigs als ‘slecht’ willen voorzien van een getalletje. Daarvoor bestaat in de politieke wetenschap het begrip stemmacht (voting power). Dit cijfer drukt uit wat de kans is dat de stem van één persoon de uitslag bepaalt.

Ongeveer de helft van Nederland is niet van plan dit biljet te gaan bekijken op woensdag 19 maart. Hoe groot zijn de gevolgen van een lage opkomst, voor de politiek en voor de bevolking?

Luijt, Wikimedia Commons

In theorie heeft iedereen evenveel kans om de beslissende stem te hebben. Als dit getal voor sommigen groter is dan 1/n, waarbij n het aantal stemgerechtigden is, duidt dat op een verkiezing die op één of andere manier niet eerlijk is. Immers, er loopt een persoon rond wiens stem meer invloed heeft dan die van de gemiddelde stemmer. Dat is ondemocratisch. Aan de andere kant zal iemand wiens stem belangrijker is sneller gaan stemmen. Ook voor campagnemakers is de stemmacht belangrijk. Politici willen winnen, en met stemmacht kunnen ze het effect van hun campagne berekenen. Die is gelijk aan de stemmacht maal de kans dat ze een stemmer over kunnen halen.

In Nederland is de stemmacht in principe eerlijk verdeeld. Alle inwoners van de gemeente (of van Nederland, bij Tweede Kamerverkiezingen) hebben theoretisch evenveel stemmacht, omdat elke stem een coalitie aan de gewenste meerderheid kan helpen. Dat is in andere landen anders. De Verenigde Staten hebben bijvoorbeeld kiesmannen per staat, waardoor een stem in een staat met veel kiesmannen belangrijker kan zijn. Nog erger is het als er een paar staten zijn waar niet van tevoren vastligt welke presidentskandidaat de meeste kiesmannen wint, de zogenoemde ‘swing states’.

Ivo Opstelen aan het flyeren. Hij hoopt op deze manier mensen over te halen te gaan stemmen op de VVD. Met stemmacht-analyses kunnen campagnes gerichter actie voeren om zo het maximale uit een overtuigde kiezer te halen. Het probleem is dat het verleidelijk wordt om niet-stemmers links te laten liggen en de wel-stemmers te overtuigen om VVD te kiezen. Immers, een niet-stemmer overhalen doet de stemmacht van de wel-stemmers een klein beetje afnemen. Een stemmer overhalen verandert niks aan de stemmacht, maar zorgt wél voor een extra VVD-stem.

Karen Eliot, Flickr

Omdat in het overgrote deel van de staten de keuze voor een Republikeinse of Democratische kandidaat vaststaat, bepaalt dat handjevol onzekere staten in feite de uitslag. De stemmacht van een stemmer in Ohio, traditioneel een ‘swingstate’, ligt dus vele malen hoger dan die van een inwoner van Texas, dat altijd Republikeins stemt. Immers, zelfs als je in Texas Democratisch zou stemmen, zorgt het kiesmannensysteem ervoor dat jou stem niet wordt vertaald in een stem voor de president van jou keuze.

Invloed

Nederland heeft een kiessysteem met evenredige vertegenwoordiging en omzeilt daarmee dergelijke excessen. Toch kan ook in Nederland de gelijke verdeling van de stemmacht in gevaar komen, juist als de opkomst laag wordt. Meestal zijn het namelijk bepaalde groepen die niet stemmen. Volgens een rapport van het Sociaal en Cultureel Planbureau gaan laagopgeleiden, mensen met lage inkomens, mensen zonder een betaalde baan, jongeren, mensen die niet of nauwelijks participeren in de maatschappij en mensen met weinig sociale contacten minder naar de stembus.

Zo gaat van de laagopgeleiden ongeveer 1 op de 5 niet stemmen, terwijl aantal dit bij de hoogopgeleiden 1 op de 25 is. Volgens de laatste cijfers zijn bij deze verkiezingen ook jongeren weerbarstig, en is slechts een kwart van hen van plan te stemmen.

Als die mensen allemaal niet laten weten wat ze willen tijdens een verkiezing, bestaat de kans dat politici hun wensen en behoeften ook niet meer belangrijk gaan vinden. Volgens de formule was iemands stemmacht immers belangrijk; niet stemmen is in feite het opgeven van je stemmacht. Ondertussen zorg je er dan ook voor dat de stemmacht van andere groepen toeneemt. Hoe minder laagopgeleide mensen stemmen, hoe meer invloed de hoogopgeleiden op de uitslag krijgen. Dat kan er uiteindelijk voor zorgen dat het overheidsbeleid niet meer representatief is voor de hele bevolking.

De grote hoeveelheid partijen in Nederland zorgt dat iedereen iets te kiezen heeft. Het maakt de berekeningen van stemmacht wel lastiger. Immers, iedereen die stemt op een partij die geen zetels krijgt in de raad heeft in principe geen stemmacht. Bovendien kunnen kleine partijen minder invloed uitoefenen. Dat hoort echter bij de democratie en is geen probleem met de stemmacht; een stem op een verliezende partij is niet hetzelfde als een verloren stem.

wikimedia commons

Dat zijn natuurlijk extreme gevallen. Vooral bij landelijke verkiezingen is de opkomst redelijk – rond de 75 procent. Nu bij de gemeenteraadsverkiezingen de opkomst onder de 50 procent lijkt te duiken, is er wel rede tot zorg. Immers, in theorie zou er een coalitie kunnen ontstaan die door slechts 49 procent van de inwoners gedragen wordt. Als blijkt dat de thuisblijvers liever een hele andere coalitie hadden zien zitten, vertegenwoordigt de nieuwe – democratisch gekozen – overheid een minderheid in plaats van een meerderheid.

Wil van de meerderheid

Dat lijkt een democratische paradox, die ontstaat door de thuisblijvers. ‘Dan hadden ze maar moeten stemmen,’ denk je nu misschien. Dat is waar, maar het doel van een democratie moet altijd zijn om de wil van de meerderheid van het volk uit te voeren; verkiezingen zijn enkel een manier om die wil te peilen.

Een ander probleem met een lage opkomst is dat bepaalde partijen een oneerlijk voordeel krijgen. Confessionele stemmers staan bijvoorbeeld te boek als trouwe stemmers, die altijd naar de stembus gaan. Als niet-christelijke stemmers relatief vaker thuisblijven, kan een partij als het CDA komende verkiezingen winst behalen. Laat dat dan ook iets zien over de steun aan het CDA als landelijke partij, zoals dit soort verkiezingen vaak doen? Dat hoeft dus helemaal niet; voor hetzelfde geld bleef elke niet-CDA’er gewoon thuis is hun ‘verkiezingswinst’ gewoon een verschuiving van opkomstcijfers.

Ten slotte maakt een lage opkomst het ronselen van stemmen, waarvan al verschillende meldingen kwamen in de aanloop naar de verkiezingen, aanlokkelijker. Op grote schaal ronselen is lastig en springt snel in het oog. Wanneer de stemmacht groter wordt, is de kans dat een geronselde stem het verschil maakt immers ook groter, waardoor zelfs met een kleine hoeveelheid van dat soort stemmen een verschil kan worden gemaakt. Een partij kan zo net een zeteltje meer krijgen.

Niet stemmen levert voor de politiek zelf geen problemen op; zelfs met één procent opkomst kunnen ze nog zetels verdelen. De niet-kiezer geeft echter zijn stemmacht – en daarmee zijn invloed op het beleid – op, waarmee onherroepelijk de mensen die wel stemmen meer stemmacht krijgen. Immers, in ons systeem is de stemmacht van elke Nederlander gelijk. Tenzij hij niet stemt.

Voor een beschouwing over wat volgens de wiskunde een goed democratisch systeem is, is hier een uitgebreid artikel te vinden.

ReactiesReageer