Naar de content

Ieder zijn eigen taalbril

mooste

In het Nederlands worden veel samenstellingen gevormd met het verbindingselement ‘–en’. Tegelijkertijd gebruiken we ‘–en’ voor de vorming van het meervoud. Arina Banga laat in haar proefschrift zien dat deze vorm van homonymie invloed heeft op de manier waarop wij samenstellingen interpreteren. Voor tweedetaalleerders van het Nederlands is die invloed ook aanwezig, maar minder sterk. Iedereen ziet de wereld dus door zijn eigen taalbril. Of talenbril?

Van de meeste Nederlandse samenstellingen ligt de vorm vast. We hebben het bijvoorbeeld altijd over slangenbeet en studentenleven. Deze samenstellingen bestaan uit een zelfstandig naamwoord, een tussen –en, en nog een zelfstandig naamwoord. Er zijn ook woorden in de Nederlandse taal die nooit een tussen –en hebben, zoals boektitel en boekhandel. Tot slot is er een categorie woorden waarbij de tussen –en optioneel is, zoals in viskom/vissenkom of taalknobbel/talenknobbel.

De regels voor het wel of niet gebruiken van die tussen –en zijn niet altijd even doorzichtig. Er blijken allerlei factoren in het spel. Zo wijst onderzoek uit dat analogie meer dan 90 procent van de vormen kan voorspellen. Zeg je brillenkoker, dan zeg je ook brillendoekje, brillenwinkel en brillenman. Wat ook bijvoorbeeld meespeelt is de prosodie. Wanneer kameel en boot samengevoegd moeten worden tot één woord, klinkt kamelenboot een stuk beter dan kameelboot. De laatste samenstelling heeft een slecht ritme doordat twee beklemtoonde delen (meel en boot) naast elkaar staan.

Bloemwaarde of bloemenwaarde

De Nijmeegse taalwetenschapper Arina Banga deed promotieonderzoek naar de manier waarop wij samenstellingen met en zonder tussen –en gebruiken en interpreteren. Ze deed verschillende experimenten, zowel onder moedertaalsprekers als niet-moedertaalsprekers van het Nederlands. In één experiment nam ze een vragenlijst af bij vijftig studenten die het Nederlands als moedertaal hadden. Op basis van een tekstje moesten de studenten aangeven welke samenstelling ze prefereerden, met of zonder tussen –en. In de aangeboden context werd de ene keer een enkelvoud en de andere keer een meervoud gebruikt (in het voorbeeld hieronder weergegeven met X).

Op de veiling in Aalsmeer wordt de waarde van X bepaald aan de hand van de hoogste prijs die een tussenhandelaar ervoor wil betalen. Dit noem je de
bloemwaarde 0 0 0 0 0 0 0 bloemenwaarde.

De proefpersonen moesten niet alleen kiezen tussen de variant met en zonder tussen –en, maar tevens hun keuze aangeven op een zevenpuntsschaal. De Nederlandse moedertaalsprekers lieten een duidelijke contextgebonden voorkeur zien: in een context met een meervoud hadden ze een uitgesproken voorkeur voor een tussen –en. Deze uitkomst laat zien dat het Nederlandse verbindingselement ‘–en’ in samenstellingen nog altijd wordt geassocieerd met een meervoudsuitgang.

Friese en Duitse moedertaalsprekers

Hetzelfde experiment werd ook afgenomen bij twee andere groepen sprekers: Fries-Nederlandse tweetaligen en Duitse moedertaalsprekers die het Nederlands leerden als tweede taal. Het Fries heeft bij samenstellingen een tussen –e ( skoalleboek voor ‘schoolboek’) of geen verbindingselement ( skoalboek ), maar gebruikt –en wel om meervouden te vormen ( skoallen ). Hier treedt dus geen homonymie – waarbij woorden wel een zelfde vorm, maar een andere betekenis hebben – op.

Het Duits wijkt af van zowel het Fries als het Nederlands doordat het een heleboel verbindingselementen heeft: s, e, n, en, ens, es, er. Ook in het Duits is het mogelijk om geen verbindingselement te gebruiken. In het Duits zijn ook meerdere meervoudsvormen. Maar ook hier is dus geen één-op-één-relatie tussen het eerste deel van de samenstelling en een meervoud.

De Nederlands-Friese groep liet weinig verschil zien met de eentalige Nederlandse groep. Zij hadden een even grote voorkeur voor –en in Nederlandse samenstellingen bij een meervoudige context. Banga wijdt dit aan het feit dat Nederlands-Fries tweetaligen beide talen van jongs af aan meekrijgen. De Duitse groep aan de andere kant, liet een minder sterke voorkeur zien voor –en in een meervoudige context. Toch werden zij ook al beïnvloed door hun Nederlandse taalbril, want de correlatie was ook in deze groep aanwezig.

*rats-eater

In een ander experiment moesten veertig Nederlandse en veertig Engelse moedertaalsprekers plaatjes zoals hieronder benoemen in hun eigen taal. In tegenstelling tot het Nederlands, wordt in het Engels nooit een meervoudsvorm gebruikt als eerste deel van een samenstelling. Een uitzondering hierop vormen onregelmatige meervouden: mice-eater voor ‘muizeneter’ kan wel, rats-eater voor ‘ratteneter’ niet. Gek genoeg maakten de Engelsen in het experiment ook samenstellingen van het laatste type. Maar toch een stuk minder vaak dan de Nederlanders, die bij het plaatje 2 bijna altijd kozen voor het (fictieve) woord luizenpantoffel.

De promovenda concludeert na meerdere experimenten dat de betekenis van woorden sterk beïnvloed wordt door hun vorm. En dat verschillende moedertaalsprekers dus verschillende taalbrillen dragen. Gelukkig kun je ook nog wel eens van taalbril wisselen: namelijk door een nieuwe taal te leren!