Naar de content

Hulp van Afrikaanse technici

Hoe internet kan helpen ons personeelstekort op te lossen

Afrikaanse softwareontwikkelaars zitten naast elkaar te werken op een laptop.
Afrikaanse softwareontwikkelaars zitten naast elkaar te werken op een laptop.
Tunga

Nederland heeft een groot tekort aan IT’ers en technici. Afrika heeft een jonge, groeiende en grotendeels Engels sprekende bevolking. Hoe kan Afrikaans techtalent op een verantwoorde manier het personeelstekort helpen oplossen?

Tropische bomen zorgen voor wat schaduw op het zwembad, dat aan de zijkant versierd is met fraai natuursteen. Een pad leidt, tussen een klein bamboehek door, naar een trapje en de ingang van een wit gebouw. Het geheel doet aan als een lodge, maar is het kantoor van een Nederlands bedrijf in de tropen. Hier, in de Oegandese hoofdstad Kampala, werken Afrikaanse softwareontwikkelaars van Tunga aan tech- en IT-projecten van westerse bedrijven. “In Afrika gaat het gebeuren de komende eeuw”, zegt Tunga-eigenaar Ernesto Spruyt aan de telefoon, terwijl hij in een koud en regenachtig Nederland de hond uitlaat. Hij doelt daarmee op de groeiende bevolking en het gegeven dat tegen 2030 jonge Afrikanen naar verwachting 42 procent van de jeugd in de wereld uitmaken. “Tegelijkertijd heeft de economie in Nederland het zwaar, maar zijn er toch personeelstekorten. Daarom moeten we meer gebruik gaan maken van de wereldwijde arbeidsmarkt.”

Het kantoor van het Afrikaans-Nederlandse ICT-bedrijf Tunga in de Oegandese hoofdstad Kampala.

Tunga

Uitvalsbasis

De problemen in Nederland zijn inderdaad fors. In maart bleek uit onderzoek van ING dat bij 43 procent van de ondernemers met een techbedrijf personeelstekort de groei van hun bedrijf remt. In diezelfde maand kwam de overheid met een actieplan tegen de personeelstekorten. ‘Het tekort aan personeel in techniek en ICT kan de energietransitie, digitalisering en verduurzaming remmen en de concurrentiepositie van Nederland verslechteren’, staat op de site van de Rijksoverheid te lezen.

Zomaar mensen van over de wereld naar Nederland halen om de gaten op te vullen, stuit Nederlanders tegen de borst, blijkt uit onderzoek van Instituut Clingendael. Nederlanders zouden de migratiedruk op Europese buitengrenzen vanuit het Midden-Oosten en Afrika de grootste bron van zorg vinden voor de veiligheid van Europa. Volgens het onderzoeksinstituut kan tijdelijke migratie of werken op afstand, waarbij het land van herkomst de belangrijkste uitvalsbasis blijft, een antwoord zijn. Dit leidt tot minder zorgen over bevolkingsgroei, de gevolgen voor de woningmarkt en ‘het draagvermogen van de verzorgingsstaat’, zo staat in het rapport. Voor Europese regeringen kan zulke samenwerking zelfs onderdeel vormen van bredere migratiepartnerschappen, legt onderzoeker Saskia Hollander van Clingendael uit. “In ruil voor werkgelegenheid bij Nederlandse en Europese bedrijven, op afstand of via tijdelijke arbeidsplekken, kunnen Afrikaanse landen zich meer inzetten om irreguliere migratie naar Europa tegen te gaan en mee te werken aan vrijwillige terugkeer van uitgeprocedeerde asielzoekers.”

Werk op afstand

Het mes snijdt aan twee kanten, zo lijkt het. Uit recent onderzoek van de Wereldbank blijkt dat digitale technologieën ‘nieuwe kansen bieden voor mensen, bedrijven en banen’ in Afrika. ‘Het in dit rapport gepresenteerde bewijsmateriaal toont aan dat de beschikbaarheid van internet de werkgelegenheid vergroot en de armoede in Afrikaanse landen terugdringt’, concludeert de Wereldbank.

Het inhuren van tech- en IT-specialisten door westerse bedrijven past in die lijn. Clingendael-onderzoeker Hollander legt uit dat de meeste Afrikaanse landen hoge werkloosheid kennen – ook onder hoger afgestudeerden. “Door de explosieve groei van een jonge bevolking is er een groot aanbod jonge arbeidskrachten, waaronder techtalent. De IT-sector leent zich bovendien erg goed voor werk op afstand, want het wordt gedaan in de cloud.”
Afrikaanse landen zijn bovendien aantrekkelijk, omdat het tijdsverschil met Europa gering is. “Ook spreekt men in veel Afrikaanse landen goed Engels of Frans. Dit alles maakt bijvoorbeeld een land als Nigeria erg aantrekkelijk om mee samen te werken op IT-gebied”, aldus Hollander.

Werk op afstand draagt volgens haar ook bij aan het tegengaan van de braindrain (kenniswerkers die een arm land verlaten voor een rijk land), omdat hoogopgeleid talent in eigen land blijft. “Dat is belangrijk, want Afrikaanse landen kunnen de hogeropgeleide jongeren goed gebruiken voor hun eigen economische en maatschappelijke ontwikkeling.”

Silicon Savannah

Win-win, dus. Bernardo Caldarola is het onder voorwaarden met haar eens. De econoom en onderzoeker aan de United Nations University (UNU) MERIT in Maastricht ziet kansen, maar is kritisch. “De werknemer krijgt een goede baan die in het eigen land vaak niet beschikbaar is en een hoog salaris. Maar hij of zij werkt niet op de Afrikaanse markt en het remt mogelijk ondernemerschap, wat een van de belangrijkste pijlers van de economie is.” Bovendien heeft Afrika behoefte aan kennisconcentratie, in zijn ogen. “Ze zeggen dat we geen Silicon Valleys meer nodig hebben, maar het is bewezen dat concentratie van IT leidt tot meer kennis, die in Afrika zeer nodig is. Je hebt nu de Silicon Savannah, een plek in Kenia met een groot aantal start-ups en kennisintensieve activiteiten. Daar blijft het bij als al het talent voor andere continenten werkt.”

Afrikaanse softwareontwikkelaars van het Oegandese bedrijf Tunga werken aan IT-projecten van westerse bedrijven.

Tunga

Het noordelijk halfrond profiteert altijd, voor Afrika is dit nog maar de vraag, is zijn betoog. Daarom ligt er een grote verantwoordelijkheid. Caldarola vindt dat landen en werkgevers moeten stimuleren dat de Afrikaanse werknemers uiteindelijk ondernemer worden. “Zulke samenwerking kan ondernemerschap en de competitiviteit van de Afrikaanse markt verbeteren. Door te werken voor westerse bedrijven ontwikkelen medewerkers vaardigheden, kennis en ze doen praktijkervaring en inspiratie op. Het is aan bedrijven in het noordelijk halfrond die Afrikaanse werknemers inhuren om niet alleen waarde uit hun vaardigheden te halen, maar ook bij te dragen aan hun opleiding en hen te helpen ondernemersvaardigheden te ontwikkelen. Dan profiteert Afrika ook op de lange termijn en is het een echte win-winsituatie.”

Cultuurkloof

Spruyt van Tunga vindt niet dat westerse bedrijven hiertoe verplicht zijn. “Ik geloof meer in een vrije markt. Toch vinden we dat bij Tunga wel belangrijk. Daarom betrekken we ook de lokale techindustrie bij onze academy, waar we ook uitgebreid sociale skills aanleren, die handig zijn voor het ondernemerschap. En in 2024 gaan we onderwijzen hoe je van softwareontwikkelaar een techondernemer wordt. Hiervoor loopt een subsidieaanvraag bij de Duitse overheid, maar ook zonder toekenning gaan we hiermee aan de slag.”

Onderdeel van de sociale skilltraining is het overbruggen van cultuurverschillen. “Je denkt: zo moeilijk kan het niet zijn. Maar ik woonde zeven jaar in Rusland, waar mensen qua cultuur en fysiek meer op ons lijken, maar ook daar leek het of we van een andere planeet kwamen.”

Tunga wil Afrikanen niet dicteren hoe het moet. Oegandezen hebben bijvoorbeeld veel meer tact dan Nederlanders, zo legt Spruyt uit. Dat wil hij behouden. “Het zijn diplomaten met gevoel voor verhoudingen. Wel gaan onze klanten uit van een proactieve houding, meer dan in de Oegandese cultuur. We begeleiden hierin zowel de developers als onze klanten in de westerse wereld, om de kloof te overbruggen. Dat is ons bestaansrecht.”