Naar de content

Hoe verwerken babyhersenen taal?

Pixabay, luisfrps via CC0

Geef pasgeboren baby’s een willekeurige taal, en ze kunnen ermee uit de voeten. Dat verandert als ze zo’n half jaar oud zijn. Op dat moment leren ze om alleen die klankverschillen te herkennen, die ertoe doen in hun moedertaal. Maar hoe leren baby’s dit nou precies? Want het is niet zo dat ze die verschillen op een bordje gepresenteerd krijgen. Het blijkt zelfs zo te zijn dat moeders helemaal niet zo goed articuleren, als ze tegen hun baby praten. Titia Benders van de UvA deed promotieonderzoek naar dit vroege stadium in de taalontwikkeling.

Baby’s zijn echte taalwondertjes. Zo rond hun eerste verjaardag kunnen ze uit een brij van klanken woordjes filteren, en zelf ook al hun eerste woordjes produceren. Maar daar gaan nog allerlei stadia aan vooraf. Hoewel pasgeboren baby’s een sterk gevoel hebben voor het ritme van hun moedertaal, zijn ze ook nog gevoelig voor klankverschillen in andere talen.

Met zes maanden leren baby’s taalspecifieke klankverschillen te herkennen. Een voorbeeld is het onderscheid tussen de zogenaamde korte en de lange a. In het Nederlands drukt dat klankverschil ook een betekenisverschil uit. Ga maar na: een man en een maan zijn niet hetzelfde. In het Spaans daarentegen, is het verschil tussen een a en een aa niet relevant, dus verliezen Spaanse baby’s het vermogen om dat onderscheid nog langer te maken. Dat is de reden dat ook volwassen Spanjaarden het verschil tussen onze korte en lange a niet goed horen.

Geglimlachte klanken

Maar hoe kunnen baby’s taalspecifieke klankverschillen horen? Het is namelijk niet zo dat baby’s die verschillen uitgebreid voorgekauwd krijgen door hun ouders. Het omgekeerde is nog eerder het geval, blijkt uit onderzoek van taalwetenschapper Titia Benders: “De moeders die ik observeerde in ons babylab gingen helemaal op in het spel met hun baby. Ze waren niet zozeer bezig met de taal. Dat hoeft ook helemaal niet: die taal pikken baby’s spelenderwijs op.”

Pixabay, luisfrps via CC0

Nederlandse moeders praten vooral liefdevol tegen hun baby’s, concludeert Benders. De klanken die deze moeders aan hun baby’s laten horen noemt ze daarom ‘geglimlachte klanken’. En als je glimlacht, wordt articuleren moeilijker. Het is dus niet altijd zo dat moeders duidelijker praten tegen baby’s dan tegen volwassenen, zoals nogal eens beweerd wordt.

Leren van de wolken

Benders keek heel precies naar de uitspraak van de man-klinkers en de maan-klinkers van achttien Nederlandse moeders. Deze klinkers verschillen niet alleen in hun duur, waar de benamingen korte en lange a naar verwijzen, maar ook in hun klankkleur. De a in man klinkt donkerder; de aa in maan opener. Alle uitspraakvarianten van de moeders werden in een plot gezet, waarbij klankkleur (van donker naar open) op de x-as staat en klankduur (van kort naar lang) op de y-as.

Titia Benders

Zoals je ziet is er enorme variatie in de uitspraak van de klinkers, zowel tussen als binnen proefpersonen. De onderzoekster licht toe: “De moeders hadden 700 man-klinkers en maan-klinkers uitgesproken en geen twee daarvan waren hetzelfde. Natuurlijk zijn er verschillen tussen sprekers, maar het blijkt ook onmogelijk te zijn om exact hetzelfde geluid twee keer uit te spreken.”

Het plaatje laat zien dat klinkers geen vaste coördinaten hebben, maar dat ze telkens weer net iets anders klinken. Bij het herkennen van klankverschillen moeten babyhersenen dus geen twee klanken uit elkaar kunnen houden, maar moeten ze leren om hele wolken van klanken – met daarin alle mogelijke varianten – te groeperen.

Man-man-man: gaap!

Dat beide klinkereigenschappen, de klankduur en de klankkleur, een rol spelen bij het maken van het onderscheid man-maan, bleek uit een luisterexperiment met Nederlandse baby’s.

De baby’s – van 11 en 15 maanden oud – zaten op schoot bij hun moeder voor een scherm met daarop een schaakbordpatroon. Vervolgens kregen ze verschillende klankreeksen te horen. Wanneer ze continu dezelfde klank hoorden (man-man-man) begonnen ze zich na een poosje te vervelen, en wendden hun blik af van het schaakbord. Werd man-maan afgewisseld, dan waren de baby’s opeens veel geïnteresseerder, en hielden ze hun blik langer gericht op het schaakbord. Ze hoorden dus duidelijk een verschil tussen deze klinkers.

Wanneer alleen afgewisseld werd in klinkerduur man uitgesproken met een korte a en een gerekte korte a, of maan met een korte aa en een gerekte aa reageerden de baby’s net alsof ze geen verschil hoorden: met weinig interesse. Die uitkomst laat zien dat baby’s op beide klinkereigenschappen letten, en dus niet alleen op klinkerduur. In een vervolgexperiment bleek dat baby’s van 15 maanden wel bijzondere aandacht gaven aan de langgerekte man-klinker. En dat is niet zo gek: het is een klank die in normale gesproken taal eigenlijk nooit gemaakt wordt.

Computerbaby’s

Dezelfde uitkomsten werden nog eens bevestigd in een experiment met zogenaamde computerbaby’s. De onderzoekster voerde de klinkervarianten in in twee computermodellen – een bestaand model en een iets geavanceerder model – die de werking van taal in babyhersenen representeerden. Beide modellen gaan uit van het idee dat onze hersenen bij het luisteren naar klinkers gemiddelde waarden berekenen op basis van de verschillende varianten die wij horen. In deze modellen werd de gemiddelde klinkerwaarde uitgerekend op basis van de gemiddelde klankduur én de gemiddelde klankkleur. “Beide modellen gaan uit van de theorie dat taal helemaal aangeleerd kan worden”, legt Benders uit: “En de computerbaby’s bleken prima in staat om de man-klinker en de maan-klinker aan te leren op basis van de input.”

“Die uitkomsten kwamen heel mooi overeen met de gemiddelden die we vonden bij de echte baby’s. Momenteel zijn we nog bezig om het bestaande model nog meer door te ontwikkelen, zodat we steeds betrouwbaarder uitspraken kunnen doen over de allereerste processen van taalontwikkeling.”