Naar de content

Hoe spraken we duizend jaar geleden?

Peter-Alexander Kerkhof voor NEMO Kennislink

Samen met Rotterdamse archeologen maakte taalwetenschapper Peter-Alexander Kerkhof een animatiefilmpje over de nederzetting Rotta in het jaar 1020 dat viraal ging. Daarin zie je niet alleen hoe men in die tijd leefde, maar hoor je ook hoe men sprak. Hoe maak je zo’n reconstructie van taal?

Tijdens de bouw van de Rotterdamse Markthal in het jaar 2000 deden archeologen een bijzondere ontdekking: zeven meter onder het straatniveau lagen de resten van een 10e-eeuwse boerderij. Samen met een aantal andere boerderijen vormde deze de nederzetting Rotta, gelegen aan de rivier de Rotte. Rotterdamse archeologen maakten een reconstructie van de boerderij, die de naam Rottahuis kreeg.

Twee jaar geleden kwam een animatiefilmpje van de archeologen online, waarin je als kijker een beeld krijgt van het leven op de nederzetting. Vorige maand verscheen een nieuw filmpje, waarin ook de taal van duizend jaar geleden tot leven is gewekt. Dit is het werk van Peter-Alexander Kerkhof, als vergelijkend taalwetenschapper verbonden aan de Universiteit Leiden. Maar hoe weten we eigenlijk hoe men toen sprak, aangezien er zo weinig bronnen zijn uit die tijd?

Oudste Nederlands

Van het oudste Nederlands zijn maar weinig teksten overgeleverd. Het bekendste zinnetje is nog steeds Hebban olla vogala, een 11e-eeuws penneprobeersel van een Vlaamse monnik. Het is alleen niet het oudste Nederlands en bovendien erg kort. Uit de 10e en 11e eeuw zijn een aantal langere teksten overgeleverd, zoals de Wachtendonckse Psalmen (10e eeuw), en de Egmondse Williram (11e eeuw).

Op basis van die bronnen en losse tekstfragmenten is in 2009 het Oudnederlands Woordenboek samengesteld door het Instituut voor de Nederlandse taal. Kerkhof maakte gebruik van dit woordenboek bij het reconstrueren van de taal van Rotta. Maar de Williram – een Oudnederlandse vertaling van het Hooglied – liet hij wel een beetje links liggen. “De schrijfwijze is heel on-Nederlands. Je krijgt de indruk dat de kopiist zich te veel heeft laten leiden door het Duitse voorbeeld.”

Het maakt duidelijk hoe moeilijk oude bronnen soms te interpreteren zijn. De Egmondse Williram is niet alleen een van oorsprong Duitse tekst, de kopiist kwam ook nog eens uit Egmond, dat destijds in het Friese taalgebied lag. Er zitten dus niet alleen Duitse maar ook Friese invloeden in, en dat maakt het een beetje een allegaartje. Dat geldt minder voor de Wachtendonckse Psalmen volgens Kerkhof. Die teksten sluiten beter aan bij het Oudnederlands, dat een heel andere taal was dan het Oudfries, dat ook in een groot deel van Nederland gesproken werd. Kerkhof: “Maar weinig mensen weten dat. Ook voor de archeologen met wie ik samenwerkte was dat nieuw. Langs de rivier de Maas woonden zowel Nederlands- als Friessprekenden. De Friezen in dat gebied gingen pas in de 11e eeuw over op het Nederlands.”

Schets van de vroegmiddeleeuwse dialectgrenzen omstreeks 700.

Peter-Alexander Kerkhof voor NEMO Kennislink

Klankwetten als houvast

Als we naar het Oudnederlands luisteren zoals dat rond 1020 geklonken moet hebben, vallen er een aantal dingen op. Zo had je in die tijd nog volle klinkers in onbeklemtoonde lettergrepen: bitalon in plaats van ‘betalen’. “Dat klinkt voor ons nu vrij exotisch, omdat wij dat kenmerk al 700 jaar geleden zijn kwijtgeraakt in het Nederlands. In lettergrepen zonder klemtoon hoor je altijd een doffe e, ook wel sjwa genoemd. Maar in Zweden is het nog wel bewaard: daar zeggen ze betala.”

Als we luisteren naar de medeklinkers, valt op dat de d nog werd uitgesproken als th (thorp) en de g een zachte g was. Maar hoe weten we eigenlijk dat die zo klonken? Daarvoor werken vergelijkende taalwetenschappers met ‘taalreconstructies’: vanuit woorden die we kennen uit hedendaagse talen, redeneren ze terug naar oudere taalfasen op basis van zogenaamde klankwetten. Een voorbeeld van zo’n klankwet is de verandering die zich voltrok in het 12e-eeuwse Nederlands, waarbij alle volle klinkers in onbeklemtoonde lettergrepen veranderden in een doffe e. Op dezelfde manier veranderde de vroege Nederlandse th-klank in dezelfde periode in een d-klank. “Dat het Oudnederlands een th-klank had weten we doordat Oudengels en Oudhoogduits – leden uit dezelfde Germaanse taalfamilie – ook een th hadden. Daardoor weten we dat de th voorafgegaan is aan de Nederlandse d. In het Engels is de th bewaard.”

Ongeveer tussen het jaar 450 en 600 vond de Hoogduitse klank- verschuiving plaats, die zorgde voor een opsplitsing van het Hoogduits en het Nederduits of Oudnederlands. Zo veranderde de Germaanse p in pf of f (paard/pferd, lopen/laufen), t in ts of s (tien/zehn, eten/essen) k in ch (maken/machen) en d in t (dag/tag). Daar zat een regelmatig patroon in, en daarom spreken we hier van klankwetten.

Aanwijzingen in de spelling

Een ander aanknopingspunt voor de uitspraak vinden taalwetenschappers in de spelling. In bronnen zoals de Wachtendonckse Psalmen tref je de lettercombinatie th altijd aan op plekken waar wij nu een d schrijven. Hetzelfde geldt voor de zachte uitspraak van de g: die wordt in Oudnederlandse bronnen zowel gespeld als g en j, vertelt Kerkhof. “We vinden zowel de vorm giwerki als iewerki (‘bouwwerk’). Die variatie is alleen maar te begrijpen als je ervan uitgaat dat een klerk of monnik die alleen het Latijnse alfabet tot zijn beschikking had, niet precies wist of hij een g of een j moest schrijven.”

Alleen de Oudnederlandse woordvolgorde in het animatiefilmpje komt bijna helemaal overeen met de moderne. Hoe zit dat? “Het Oudnederlands had nog veel naamvallen, waardoor de woordvolgorde een stuk flexibeler was dan in latere periodes”, legt de taalwetenschapper uit. Daar valt dus mee te variëren, en daarom heeft Kerkhof die bewust synchroon laten lopen met het hedendaags Nederlands: “In het filmpje krijgen mensen een dubbele ondertiteling te zien, en het leek me het leukst voor de ervaring als je het woord voor woord kunt volgen. Maar het had dus nóg exotischer gekund.”

ReactiesReageer