Naar de content

In de loop van de negentiende eeuw ontstond er in Nederland een ware obsessie met geschiedenis. Historische romans, monumenten, geschiedenisonderwijs, alles waar voorheen nauwelijks belangstelling voor was schoot als paddestoelen uit de grond. Vanwaar die plotselinge ‘historiezucht’?

In de zomer van 1825 verscheen er een aanplakbiljet in de straten van belangrijke steden als Amsterdam en Den Haag. ‘Verkooping van Domeinen. Zyne Majesteit de Koning , publiek voor afbraak, verkoopen het Slot te Muiden,’ stond er te lezen. De regering van koning Willem I had geld nodig en had besloten het Muiderslot te verkopen. Wie dacht dat hij nog wel een bestemming had voor de oude stenen en het houtwerk kon een bod doen. Veel verwachtte de regering er waarschijnlijk niet aan te verdienen.

Het verkopen van het Muiderslot voor afbraak aan de hoogste bieder. Zelfs in economisch moeilijke tijden zou zoiets vandaag de dag volledig ondenkbaar zijn. Maar in de achttiende eeuw, en zoals het aanplakbiljet laat zien ook nog aan het begin van de negentiende eeuw, was slechts een elitaire kring zich bewust van de historische waarde van gebouwen. Bestuurders hadden al helemaal geen oudheidkundig geweten.

Verwoesting en bewondering

In de negentiende eeuw veranderde dat langzaam maar bewust. De omslag van geschiedenis als ‘iets voor rijke mensen’ en geschiedenis als iets wat van iedereen is en als ijkpunt voor de nationale identiteit functioneert, ligt rond het jaar 1800. Daar vind je het begin van historisch besef, schrijft Marita Mathijsen in haar nieuwe boek Historiezucht. Over de obsessie met het verleden in de negentiende eeuw. Hoewel het nog jaren duurde voordat dat besef overal was doorgedrongen.

De Franse Revolutie had op het eerste gezicht weinig op met historisch besef. Koning Lodewijk XVI werd in 1793 onthoofd en in heel Franktijk en de bezette gebieden werden standbeelden van vorsten omver gehaald en werden kerken, archieven en historische gebouwen geplunderd en verwoest. Het feodale verleden moest worden afgesloten. Er kwam zelfs een hele nieuwe kalender die begon op 22 september 1792, de eerste dag van de republiek.

Maar terwijl het verleden deels vernietigd werd, bloeide tegelijkertijd een cultus van herdenken, die zich uitte in nationale feestdagen, een nieuw volkslied, nationale musea en staatsbegravenissen. De deelnemers aan de revolutie ontdekten dat ze niet langer alleen ondergeschikt waren aan de geschiedenis. Ze waren er opeens onderdeel van. Ze konden voor een revolutie zorgen en zèlf hun eigen geschiedenis maken. Ook de onteigening van de kloosters en opruiming van archieven en bibliotheken hadden ook een enorme invloed op de opbloei van historische belangstelling. Ineens kwamen er boeken en manuscripten op de markt die nog nooit eerder te koop waren.

Sjablonen uit het verleden

Ook tijdens onze eigen Bataafse Revolutie werden hier en daar symbolen van vostelijke macht stukgeslagen, vooral in Friesland. Maar omdat Nederland nooit een sterk koningshuis had gekend zoals in Frankrijk en de symbolen van de katholieke kerk al gemarginaliseerd waren tijdens de Beeldenstorm (1566), ging het hier allemaal veel minder gewelddadig. Maar ook in Nederland gebruikten de nieuwe machthebbers sjablonen uit het verleden. De naam van het nieuwe land, de Bataafse Republiek, alleen al was zo’n symbool. Bij de heldhaftige Bataven, die op slimme manier samenwerkte met de Romeinen en zich er uiteindelijk van los maakten, lag de bron van de Nederlandse vrijheid.

De symboliek van de Bataafse Tijd verwijst onder andere naar de slimme omgang van de historische Bataven met de Romeinen, en uiteindelijk hun vrijheid.

H. Roosing (1795), uit: Selectie Atlas Van Stolk - 18e eeuw, Atlas Van Stolk, vrijgegeven in het publieke domein.

In Frankrijk werden bovendien alle archieven van het Ancien Régime – voor zover ze niet verwoest waren – openbaar, zodat iedereen alles over zijn eigen familieverleden kon gaan uitzoeken. Ook in Nederland kwam er een Rijksarchivaris, die moest gaan inventariseren wat er allemaal aan historische informatie in de archieven verborgen lag.

Hoewel de radicaalste idealen van de revoluties na 1813 gedeeltelijk werden teruggedraaid, was de nieuwe functie van geschiedenis een feit geworden. Geschiedenis was niet meer ‘iets van weinigen, voor weinigen’, ze was van iedereen, van de gewone man èn van de koning. Vrijwel iedereen was zich bewust geworden van de geschiedenis. Dat uitte zich in hoogleraren vaderlandse geschiedenis aan universiteiten, openstelling van archieven en bibliotheken, bouw van musea en instelling van monumentenzorg. Boeren die rond 1800 de losse stenen op hun land maar vervelend vonden, wezen anderen er rond 1850 trots op dat op hùn akker ooit het slot van de heren van Egmond had gestaan.

De revoluties waren weliswaar een krachtige vonk voor het ontstaan van historisch besef, die ontwikkeling gingen niet van de ene op de andere dag. De verkoop van het Muiderslot in 1825 laat dat duidelijk zien.

Vondel en Rembrandt

De ontluikende ‘historiezucht’ kwam zowel vanuit de bevolking zelf als dat het wortels in de nationale politiek had. In de tijd van het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden was er van staatswege een andere geschiedenis nodig. Typisch Nederlandse symbolen konden niet altijd blijven bestaan omdat de verbondenheid tussen Noord en Zuid gestimuleerd moest worden. Vandaar dat Koning Willem I al in 1815 een rijksgeschiedschrijver aanstelde. Die moest aantonen dat de Noordelijke en Zuidelijke Nederlanden van oudsher verbonden zijn geweest.

Elk Europees land was zijn nationale verleden aan het ontdekken, en daarbij speelde geschiedschrijving, literatuur, monumenten en heldenverering speelden een onmisbare rol. In Nederland werd Joost van den Vondel ‘ontdekt’ als literaire held uit een gouden tijdperk. Toen de Belgen er na 1830 met hun nationale schilder Rubens vandoor gingen werd in Nederland Rembrandt tot nationale held verheven. In 1832 verscheen ook de eerste Nederlandse historische roman, naar het voorbeeld van de Schotse schrijver Walter Scott, zij het decennia later. Schiders gingen historische scenes schilderen en deden hun best om die er groots en belangwekkend uit te doen zien. Iets wat in Nederland, gezien de realistische schildertraditie maar mondjesmaat lukte.

Allerlei openbare musea moesten helpen bij de volksopvoeding op het gebied van het verleden. Naar mate de eeuw vorderde kon je als Nederlandse burger vrijwel niet meer onder de geschiedenis uit. Op bijna elk plein verscheen wel een monument. Vele zijn er helaas in de twintigste eeuw weer verwijderd. Het in 1885 geopende Rijksmuseum in Amsterdam was misschien wel het toppunt van een eeuw die overliep van een obsessie met het verleden zoals die er nooit eerder was geweest.

Lees veel meer over hoe de geschiedenis van iedereen werd in het onlangs verschenen boek van Neerlandicus Martita Mathijsen. Historiezucht. De obsessie met het verleden in de negentiende eeuw. (Uitgeverij VanTilt, 2013). Het boek vormt de afsluiting van het door NWO gefinancierde onderzoeksproject ‘The construction of the literary past’.