Europese landen maken de komende jaren veel geld vrij voor defensie. Wat is er nodig voor een grotendeels onafhankelijke militaire macht? En kunnen we lessen trekken uit het verleden?
Het is snikheet en benauwd in Amsterdam. Al in de ochtend is het dertig graden. Mensen zitten zwetend en puffend op het terras van Pension Homeland op het Marineterrein. Een stukje verder, bij de vlonders in het water van het IJ, zonnen en zwemmen studenten. Een groot contrast met de geschiedenis van dit terrein, vertelt Floribert Baudet, terwijl hij nipt aan een limonade. De hoogleraar militaire geschiedenis en strategie aan de Nederlandse Defensie Academie vertelt dat deze plek sinds 1655 in gebruik is als marineterrein. Eeuwenlang was het er levendig en lawaaierig. Toen schepen en masten nog van hout waren, hoorde je hier de hele werkdag zagen en hamers. Voorraden bier, voedsel, kanonnen, touw en zeilen werden opgeslagen in het Arsenaal, een gebouw dat nu dienstdoet als Scheepvaartmuseum. De werkdag begon met het luiden van een grote klok, zodat iedereen wist dat ze aan het werk moesten. “Er zijn ongetwijfeld mensen gewond geraakt, want het was zwaar en gevaarlijk werk.”
Voor een militair historicus als Baudet is ons tijdsgewricht echter minstens zo interessant als de geschiedenis van het Marineterrein. De EU heeft 800 miljard euro uitgetrokken om de Europese defensie op te bouwen en ook de NAVO-lidstaten hebben beloofd de uitgaven fors te verhogen. “Defensie is de afgelopen 35 jaar doorgaans als melkkoe gebruikt: als er bezuinigd moest worden, was defensie een gemakkelijke prooi, omdat er geen dreiging werd ervaren. Dat daaraan door de extra investeringen een eind komt, is goed. Maar ik kan niet beoordelen welk bedrag daaraan gekoppeld moet worden.”

Het Nederlandse amfibisch transportschip Zr.Ms. Johan de Witt (rechts) in gezelschap van de Franse bevoorrader Var et Marne en het luchtverdedigingsfregat Forbin.
Ministerie van Defensie/SM Maartje Roos, publiek domein via Wikimedia CommonsDe EU- en NAVO-lidstaten staan voor een uitdaging, waarbij we van het verleden kunnen leren, zegt Baudet. Het grote gevaar is dat elk land te veel zelf wil doen, stelt hij. “In het verleden heeft Nederland geprobeerd zo veel mogelijk schepen, vliegtuigen en voertuigen door Nederlandse bedrijven te laten bouwen, omdat dat de eigen defensie-industrie zou stimuleren. Dat bleek vaak duur uit te vallen; buitenlandse producten waren aantrekkelijker. Met dat in het achterhoofd denk ik dat inzetten op een eigen defensie-industrie die te veel moet doen, geen verstandige keuze is.”
Dialoog
Hoewel Baudet dus begrip heeft voor de toegenomen investeringen, voelt deze tijd ook ‘bijzonder bevreemdend’ aan. In het debat over hoe we Europa veilig kunnen houden, lijkt diplomatie in zijn ogen onder te sneeuwen in vergelijking met militarisering. Met andere woorden: de oplossing wordt meer gezocht in fysiek geweld dan in verbinding. “Op veel plekken in de wereld hebben mensen het gevoel dat vrede alleen te behouden is door zich verder in te graven. Landen worden bang voor anderen en gaan meer investeren in defensie. Zo ontstaat een wapenwedloop, zoals tijdens de Koude Oorlog.”
— Erik StijnmanAfschrikking vergt geloofwaardige capaciteit, maar niemand wil een wapenwedloop
Dat heeft te maken met een dynamiek die militair historici vaker zagen: angst en bewapening versterken elkaar. “Wat ik jammer en zorgwekkend vind, is dat ik die mentaliteit nu opnieuw waarneem in Europa. Historisch gezien weten we dat als je stabiliteit wilt, je niet alleen moet inzetten op wapens, maar óók op dialoog. Rusland doet vreselijke dingen en praten alleen gaat dat niet veranderen, maar dat betekent niet dat je ermee moet stoppen. Ik hoor daar te weinig over in het publieke discours.”
Clingendael-onderzoeker en luitenant-kolonel van het Nederlandse leger Erik Stijnman gaat deels mee in het betoog van Baudet, die ooit zijn docent was bij de Nederlandse Defensie Academie. Stijnman denkt dat stevige verhoging van het budget nú nodig is, omdat Europa moeilijk op eigen benen kan staan en te afhankelijk is van Amerika. Maar áls er eenmaal voldoende militaire capaciteit is, moeten er ook plannen zijn om weer terug te schalen. “Afschrikking vergt geloofwaardige capaciteit, maar niemand wil een wapenwedloop.”
Strategisch plan
Wat hoort er eigenlijk bij zo’n moderne krijgsmacht, die onafhankelijker van de VS kan opereren? Stijnman vertelt dat de Nederland en Europa vooral een achterstand hebben in strategische capaciteiten, zoals inlichtingen en surveillance, satellietcapaciteiten en beveiligde verbindingen. Daarnaast zouden we in zijn ogen meer moeten investeren in AI, luchtverdediging, munitievoorraden, drones en onze infrastructuur. “Juist een land als Nederland moet in staat zijn om vanuit onze havens Amerikaans en Brits materieel te ontvangen en door te voeren.” Om die onderdelen aan elkaar te knopen heb je een sterk industrieel complex nodig, legt hij uit. “Luchttransport en satellietcommunicatie zijn nu vaak alleen met hulp van de VS beschikbaar; dat zijn belangrijke zaken voor je militaire autonomie.”
Om het beschikbare geld effectief in te zetten, is coördinatie cruciaal. Een duur leger zonder strategisch plan is als een luxe keuken in een huis zonder fundament, vertelt Stijnman. Europa zet daarin al stappen. Waar vroeger landen afzonderlijk hetzelfde voertuig kochten, wordt nu gezamenlijk ingekocht en gestandaardiseerd, inclusief onderhoud en training. Dit verlaagt kosten en verhoogt de effectiviteit. “Zulke samenwerking vereist ook moeilijke keuzes. Europa heeft bijvoorbeeld meer scheepswerven dan nodig. Sommige landen of sectoren zullen moeten inleveren. Dat zal pijnlijk worden, maar daar staat schaalvergroting en efficiëntie tegenover”, aldus Stijnman, die een volledig Europees leger onrealistisch acht. “Een Europees leger zou volledige overdracht van militaire soevereiniteit vereisen. Dat gaat veel landen te ver.” Maar dat is geen ramp, vindt hij. Missies kunnen volgens hem worden uitgevoerd door coalities van bereidwillige landen (in Europees of NAVO-verband), waarbij niet iedereen altijd mee hoeft te doen. Stijnman: “Cruciaal is wederzijds vertrouwen: in elkaars capaciteiten én in de bereidheid tot inzet.”

Voor het gevechtsvliegtuig F-35 is Europa nog afhankelijk van samenwerking met de VS.
US Air Force/Ministerie van Defensie, CC BY-SA 4.0 via Wikimedia CommonsOok moet Europa investeren in innovatie, industriële productie en kennisopbouw. Sommige landen produceren al hoogwaardige pantservoertuigen, maar voor gevechtsvliegtuigen als de F-35 is Europa voorlopig nog afhankelijk van samenwerking met de VS, weet Stijnman. Een eigen vliegtuig ontwikkelen vraagt decennia aan kennis, schaal en middelen. “Volledige autonomie is op dit gebied een illusie, maar dat is niet per se erg. Een zekere mate van wederzijdse afhankelijkheid zorgt ook voor balans: ook de VS heeft er belang bij dat Europa sterk is. Autonomie moet dus niet worden verward met isolement.”
Tijdens de Koude Oorlog en daarna was Nederland goed in waarnemingsmiddelen als radar, sensoren en sonar. Ook kunnen we gespecialiseerde en geavanceerde schepen bouwen, zoals patrouillevaartuigen en onderzeeboten. Daarom is het volgens militair historicus Baudet logisch dat Nederland die rol oppakt. “Een logisch model is: ontwerp in Nederland, bouw in bijvoorbeeld Roemenië of een ander Europees land. Zo behoud je je kennis, stimuleer je je eigen industrie, en werk je efficiënt samen binnen Europa.”

