Naar de content

Geloven is zo gek nog niet

Hoe onze intuïtie goden en bedoelingen ziet

Stuck in Customs, Flickr.com

Goden zijn niets unieks. Verdeeld over alle continenten geloven mensen sinds de oudheid tot en met vandaag in meer dan 3000 hemelvaders en -moeders. Blijkbaar hebben we een natuurlijke neiging naar geloof. Psychologen plozen de laatste jaren uit hoe deze neiging in elkaar steekt, en stuitten op een aantal intuïties die niet alleen onmisbaar zijn voor een geloof in een god, maar ook voor datgene wat ons menselijk maakt.

Waarom komen we in zoveel verschillende culturen telkens goden en geesten tegen? Volgens sommige wetenschappers omdat ‘geloven’ een waardevolle evolutionaire overlevingsstrategie is, maar daar zijn de meningen nog over verdeeld. Over één ding zijn de meeste wetenschappers het wel eens: het vermogen om in goden te geloven zit ingebakken in ons brein.

Of je nu atheïst, overtuigd christen of moslim bent, volgens psychologen zijn alle mensen intuïtieve godsgelovers. Wat zijn de intuïtieve ingrediënten om in een almachtige god te geloven? Het volledige lijstje aan ingrediënten is nog niet gevonden, maar dat het iets te maken heeft met sociaal inlevingsvermogen en een poging om chocolade van de wereld te maken, zeggen onder meer de psychologen Pascal Boyer en Justin Barrett zeker te weten. Hebben ze een plausibele verklaring gevonden voor geloof?

Sociaal inlevingsvermogen

Eerst maar eens het sociale inlevingsvermogen. Wat maakt het zo vatbaar voor goden, geesten en spoken? Om ons in andere mensen in te leven, zegt Boyer in 2008 in het blad Nature, is het logisch om zielen of geesten los te zien van het lichaam.

Je denkt vaker in een scheiding tussen lichaam en geest dan je je wellicht realiseert. Wanneer je gedrag van andere mensen probeert te voorspellen (“hoe reageert hij als ik vertel dat ik een kras in zijn auto heb gereden?”) gebruik je een fantasierijk deel van je brein, dat direct goede en kwade bedoelingen en vermoedens van anderen beredeneert. Zonder dat die anderen fysiek aanwezig hoeven te zijn, of ooit hebt gezien. Een geest zonder lichaam dus.

En we doen dat helemaal intuïtief. Anders gezegd: we zien andere mensen niet als zakken wandelend vlees, maar als denkende, emotionele zielen, waaraan een lichaam is gekoppeld. De stap naar geesten zonder lichaam is dan makkelijk gemaakt, stelt Boyer.

Sterker nog, denken dat geest en lichaam twee verschillende dingen zijn die los van elkaar kunnen bestaan – iets wat neurologen tegenwoordig niet meer onderschrijven – is zonder meer een intuïtieve gedachte. Dat blijkt uit meerdere experimenten die psycholoog Jesse Bering in 2004 met tientallen gelovig en niet-gelovig opgevoede kleuters uitvoerde.

De muis en de krokodil

Bering zette voor 51 kinderen een toneelstukje op. In het toneelstukje figureerden een krokodil en een muis. Het duurde niet lang of de krokodil at de muis op. De kinderen beseften daarna direct dat de muis dood was. Toen Bering vroeg of de muis nog eten of water nodig had, zeiden ze bijna allemaal “nee”. De oudere kinderen zeiden zelfs dat zijn brein niet meer werkte. Tot dusver niets vreemds dus.

Maar weten dat de muis dood was weerhield de koters er niet van te zeggen dat hij nog gedachten en emoties had. Nagenoeg alle kinderen zeiden dat de opgegeten muis nu angstig of boos was. De jongste kleuters meenden zelfs dat de muis misschien dorst of honger had, ondanks het feit dat ze erkenden dat het lichaam van het dier geen eten of drinken meer nodig had. Muisjes geest bestond dus los van zijn lichaam. Denken dat zo’n scheiding tussen lichaam en geest bestaat, heet ook wel dualisme, en kinderen zijn er vol van.

Dualisme is doodnormaal

De gedachte dat lichaam en geest gescheiden zijn is intuïtief zo aannemelijk, dat we zonder al te veel mentale problemen films en sprookjes accepteren waarin iemands geest in een ander lichaam terechtkomt. Ook al verandert het brein dan mee, de gedachten en wensen van de ziel doen dat niet. In de film Big wenst een jonge knul dat hij eindelijk wat ouder zou zijn. Het resultaat: Tom Hanks met kinderlijke gedachten. Een recenter voorbeeld is het YouTube-sprookje Alma (zie hieronder), waarvan ik de ontknoping niet verklap.

Dat dualisme een intuïtieve gedachte is, blijkt volgens Bering uit het feit dat oudere kinderen vaker geneigd waren om te stellen dat de muis na zijn dood geen gedachten had. Waarschijnlijk komt dat doordat oudere kinderen meer scholing hebben gehad, en dus vaker bewust begrijpen dat muizen zonder hersenen niet meer kunnen nadenken. De intuïtieve gedachte dat een ziel losstaat van zijn lichaam, is dan dus door rationele kennis verdrongen. Een beetje dan.

Waarom maar een beetje? Een paar jaar later ontdekte Bering namelijk dat ook volwassenen niet ontkomen aan intuïtief dualistisch denken. Zelfs wanneer je niet gelooft in een scheiding tussen lichaam en geest, voelt het normaler om dat wel te doen. De psycholoog liet namelijk 84 volwassen studenten een verhaal lezen dat een beetje op het toneelstuk van de muis en krokodil leek. De strekking was hetzelfde: er gaat iemand dood en Bering stelde vervolgens vragen over de gemoedstoestand van de dode persoon.

Wat bleek: zeggen dat iemand na haar of zijn dood geen honger of dorst heeft, kost geen moeite. Mensen beantwoorden die vragen direct en snel. Maar zeggen dat emoties, gevoelens en bedoelingen ook ophouden, duurt ruim een seconde langer om uit te spreken. Zelfs van de meest overtuigde atheïsten – die dus niet geloven in leven na de dood – antwoordde maar liefst eenderde dat de dode persoon alsnog emoties beleeft. Dualisme is kortweg voor iedereen aantrekkelijk.

Is daar iemand, of ben ik het zelf?

Maar ook al denken we met ons sociale inlevingsvermogen intuïtief in een scheiding tussen lichaam en geest, is de stap naar geesten dan wel zo logisch? Volgens Boyer wel: hij wijst erop dat onderzoek allang heeft uitgewezen dat mensen regelmatig relaties hebben met niet-bestaande geesten.

Zo heeft ruim tweederde van alle Amerikaanse kinderen tot een leeftijd van zeven jaar wel eens een denkbeeldig vriendje gehad, schrijft Marjorie Taylor naar aanleiding van haar langlopende onderzoek aan meer dan honderd kinderen in Developmental Psychology.

En denkbeeldige vriendjes zijn intuitief, normaal en horen bij de sociale ontwikkeling van een kleuter, zegt Taylor. In een vervolgonderzoek ontdekte de psychologe dat de kinderen met het meeste inlevingsvermogen – degenen die bijvoorbeeld vaker speelden dat ze iemand anders waren – ook meestal een denkbeeldig vriendje hebben gehad.

Als gedachten over geesten, denkbeeldige vrienden en goden uit ons sociale inlevingsvermogen voortkomen, mag je dus ook verwachten dat ons brein hen onbewust beschouwt als mensen. Ons sociale inlevingsvermogen is immers bedoeld om andere mensen beter te begrijpen.

Laat dat nou precies zijn wat Justin Barrett van de Britse Oxford University tegenkwam. Toen hij gelovige mensen onbewust over God liet nadenken – ze lazen een verhaal over hoe God het gebed van een verdrinkende jongen aanhoort en hem direct helpt – gaven zij hun God typisch menselijke eigenschappen. God kon maar één gebed tegelijk aanhoren. Zelfs zijn gehoor leek op dat van mensen: hij hoort de vogels niet fluiten wanneer er straaljagers overvliegen. Net als wij dus. Als je dezelfde mensen daarna bewust vraagt naar Gods multitask- en luisterkwaliteiten, oftewel “Kan God meerdere gebeden tegelijk aanhoren?”, blijkt Hij het wel weer te kunnen. Eigenlijk vonden de proefpersonen dus dat God almachtig was, maar onbewust beschouwden zij het opperwezen net als elk ander mens.

Typisch aan ons sociale inlevingsvermogen is dat we onterecht vaak denken dat anderen onze mening delen. Als God een product is van iemands inlevingsvermogen, verwacht je dus ook dat zijn mening meestal hetzelfde is als de persoon die in ‘m gelooft. En ja hoor, dat klopt. De psycholoog Nicholas Epley ontdekte dat de meeste mensen denken dat God ongeveer dezelfde mening had als zij. Zeker als het om morele kwesties ging zoals de doodstraf. Sterker nog, wanneer Epley op sluwe wijze de mening van zijn proefpersonen veranderde, waaide ook Gods mening mee.

Het hogere doel achter de wereld

Volgens Barrett is er nog een tweede, minstens zo belangrijk ingrediënt dat naast ons sociale inlevingsvermogen het intuïtief zo voor de hand liggend maakt om in goden te geloven, legt hij uit in het blad Religion. Hij stelt dat we automatisch geneigd zijn om de wereld te zien als een creatie, een schepping. In zo’n schepping heeft alles heeft een doel. Maar wie heeft het doel achter de wereld bedacht? Waarom zijn we we hier? Het enige wat ons sociale inlevingsvermogen hoeft te doen, is deze goede bedoelingen aan een denkbeeldige geest toe te kennen. Een god naar eigen of andermans keuze, maar daardoor dus wel een oppermachtige die met gemak een wereld kan schapen.

Waarom, waarom, waarom?

Dat – daarmee samenhangend – het geloof in een scheppingsverhaal ook eerder intuïtief dan aangeleerd is, blijkt uit meerdere onderzoeken van Deborah Kelemen van de Universiteit van Boston. Zij stelt dat we bij alles wat we zien, ons afvragen: wat is het nut hiervan? Waarom is het hier? Kan ik het gebruiken?

Volgens Kelemen is nut achter objecten zoeken handig, want het is juist zo typisch menselijk. We zijn immers een van de weinige dieren die niet alleen graag gereedschap gebruiken, maar het ook zelf maken. Echter, dat systeem heeft een keerzijde. Gaat het iets te ver, dan ontstaat snel het idee dat alle objecten en dieren in de wereld een voorbestemd doel hebben. Die gedachtegang heet ook wel teleologisch denken, en is volgens Kelemen juist vanwege ons menselijke gereedschapsdenken erg intuïtief. Geen wonder dat de meeste scheppingsverhalen doorspekt zijn met teleologische ideeën. De wereld is er niet zomaar, maar moet ook nog eens nuttig zijn en ergens toe leiden.

Kinderen zijn daarin het ergst. Dit komt bijvoorbeeld heel sterk tot uiting in hun onvermoeibare neiging overal een ‘waarom’-vraag van te maken. Wie het spel omdraait en de ‘waarom’-vraag aan het kind stelt, zoals Kelemen in haar experimenten deed, krijgt verrassende antwoorden.

Waarom bijvoorbeeld hebben rotsen scherpe punten? De kinderen denken even na, maar dan komt het: “Zodat dieren zich eraan kunnen krabben”, of “zodat we er niet op gaan zitten.” Waarom zijn er vogels? “Om muziek te maken.” Bergen bestaan “zodat wij ze mogen beklimmen”, bomen “omdat we schaduw nodig hebben” en wolken “maken regen”. Kortom, de wereld is voor kinderen één grote gereedschapsdoos vol nuttige dingen; in een later onderzoek van Kelemen bleek zelfs dat kleuters vinden dat wanneer vogels of wolken ‘stuk’ zijn, ze aan reparatie toe zijn. Vooral dat laatste onthult hoezeer teleologisch denken samenhangt met het idee dat de wereld niet alleen vol nuttige dingen zit, maar als het ware zelfs een gereedschapsdoos voor mensen zou zijn, aldus Kelemen.

Net als dualisme is teleologisch denken moeilijk om van je af te schudden. Zelfs twaalfjarige kinderen die hebben geleerd dat de wereld en haar dieren uit chemische, biologische en natuurkundige processen zijn ontstaan, geven nog altijd de voorkeur aan scheppingsverklaringen voor het bestaan van de wereld. Dat ontdekte Margaret Evans, waarover ze in het tijdschrift Cognitive Psychology schrijft.

Dat teleologisch denken intuïtief is blijkt uit het feit dat volwassenen er niet eens aan ontkomen. Mensen die een lijstje afgaan met teleologische uitspraken zoals “De zon straalt licht om planten van energie te voorzien” en “Aardplaten verschuiven omdat zichzelf netjes recht te zetten”, vullen meestal correct in dat deze fout zijn. Maar onder tijdsdruk keuren ze de teleologische uitspraken opeens goed.

En God zelf dan?

Psychologische verklaringen voor religie worden volgens wetenschappers soms onterecht gezien als een aanval op iemands geloof. Volgens Barrett – zelf een overtuigd christen – staat een verklaring voor waarom mensen geloven los van of dat geloof waar is of niet. “Stel dat wetenschap met een verklaring komt voor waarom mijn vrouw van mij houdt,” aldus de psycholoog in de New York Times, “kan ik dan maar beter ophouden daarin te geloven?”

Het lijkt er in ieder geval op dat ons vermogen om in zielen, geesten en doelbewuste goden te geloven, net zo intuïtief is als ons vermogen om te plannen, muziek te maken, taal te ontwikkelen en gereedschap te gebruiken. Dat maakt religie, net als het eerdere rijtje, een typisch mensentrekje.

Zie ook