Naar de content

Gehoordrempels in de klas

Hoe het onderwijs toegankelijker wordt voor doven en slechthorenden

Afbeelding van Michal Jarmoluk via Pixabay

Dove en slechthorende leerlingen ervaren veel drempels in het Nederlandse reguliere onderwijs. De akoestiek van veel lokalen en collegezalen is niet optimaal, maar misschien is bewustwording wel de belangrijkste sleutel naar inclusief onderwijs.

Stel je een willekeurig kinderdagverblijf in Nederland voor: peuters die lachend rondrennen of zich onverstoord met een driewieler of step over het schoolplein heen bewegen. Een van de kinderen staat stilletjes in een hoekje. Het meisje trekt zich terug, want ze heeft gehoorproblemen en veel last van de harde geluiden op het schoolplein. Ze is een van de kinderen die worden geobserveerd in een onderzoek naar het emotioneel welbevinden van dove en slechthorende kinderen.

Ontwikkelingspsycholoog Yung-Ting Tsou van de Universiteit Leiden onderzoekt samen met collega’s hoe scholen een inclusievere omgeving kunnen worden. De grote groep dove en slechthorende kinderen die ze volgen dragen sensoren bij zich als ze op het schoolplein zijn. De bovenstaande situatie troffen ze aan op een kinderdagverblijf met een indoor speelplein, waar veel echo is. “We zien via de sensoren dat het kind zich terugtrekt. Terwijl het schoolplein juist de plek is om sociale interactie te oefenen.”

De meeste kinderen die doof of slechthorend zijn dragen tegenwoordig gehoorapparaten of een cochleair implantaat (CI, een apparaatje dat geluiden direct doorgeeft aan de gehoorzenuw), vertelt Tsou. “Maar met achtergrondgeluiden blijft het erg moeilijk om verschillende klanken te onderscheiden. En dat maakt het ook weer moeilijk om deel te nemen aan gesprekken met leeftijdsgenoten.”

Interpretatie van emoties

Dat kinderen met gehoorproblemen meer moeite hebben om mee te komen op school, zag Tsou al tijdens haar promotieonderzoek, waarin ze zich richtte op de sociaal-emotionele ontwikkeling van dove en slechthorende kinderen tussen de 3 en 10 jaar. Op dat vlak hebben deze kinderen een achterstand als ze naar de kleuterschool gaan, legt de onderzoeker uit, omdat ze veel minder ervaring hebben kunnen opdoen met sociale interacties dan hun horende leeftijdsgenoten. “Dat komt doordat ze bijna altijd opgroeien in een horende omgeving – meer dan 90 procent van deze kinderen heeft horende ouders.”

Uit haar onderzoek blijkt dat dove en slechthorende kinderen veel informatie halen uit iemands lichaamshouding, lichaamstaal en gezichtsuitdrukkingen. Visuele ondersteuning van de gesproken taal is daarom een belangrijke manier om deze groep te helpen in de sociale interactie. Ook leerkrachten zouden hier volgens Tsou meer aandacht aan moeten besteden. Door bijvoorbeeld plaatjes te laten zien tijdens het praten of te zorgen dat hun gezicht zichtbaar is. “Het belangrijkst is dat leerkrachten, maar ook leeftijdsgenootjes zich hier meer bewust van zijn. Emoties bijvoorbeeld zijn niet altijd makkelijk te interpreteren als je voor een deel af moet gaan op lichaamstaal.”

Onbekendheid rondom doofheid

Dat een schooldag dove en slechthorende kinderen veel energie kost, ziet ook Mathilde de Geus. Zij is adviseur inclusief onderwijs en begeleidt dove en slechthorende kinderen in het regulier onderwijs. De Geus is zelf ook doof – toen ze twee jaar was werd bij haar doofheid geconstateerd – en weet dus als geen ander wat deze kinderen ervaren. “Deze kinderen zijn de hele dag hyperalert. Ze zijn erg bezig met hun omgeving, hoe ze kunnen meedoen, maar zo kunnen ze niet leren. Ik help ze om goed te leren observeren zonder dat het te veel energie kost. En ik help ze assertief te zijn: voor deze kinderen is het belangrijk dat ze om hulp vragen als dat nodig is. Vaak zijn ze te bescheiden omdat ze niet op willen vallen. Het is balanceren tussen acceptatie en assimilatie.”

In tegenstelling tot haarzelf hebben de kinderen die ze begeleidt vrijwel allemaal een CI, vertelt De Geus. Hoewel dit op zich een positieve ontwikkeling is, ziet ze ook een nadeel: “De term ‘doofheid’ verdwijnt langzaam uit de samenleving, omdat mensen met een implantaat niet meer worden beschouwd als doof. Maar dat is een misverstand. Deze mensen blijven hoe dan ook doof. De hersenen functioneren door de auditieve beperking op een andere manier. Het CI ondersteunt het gehoor, maar het horen van taal is iets anders dan het begrijpen van taal. Deze groep heeft nog steeds veel hulp nodig om mee te komen in de maatschappij. Er is nog steeds erg veel onbekendheid rondom doofheid.”

Wat veel docenten niet weten is dat doofheid veel impact heeft op de algehele taalontwikkeling, vertelt De Geus. Ze legt uit dat de taalverwerking bij dove kinderen meer moeite kost dan bij horende kinderen. Zo blijkt uit onderzoek dat ze veel meer moeite hebben met lezen, en dat merkt ze ook in haar praktijk. “Voor kinderen met dyslexie bijvoorbeeld zijn volop methodieken ontwikkeld om tot lezen te komen, maar voor kinderen die doof zijn niet. De kinderen die ik begeleid ondersteun ik met lezen en schrijven. Maar veel kinderen missen goede materialen en ondersteuning.”

Prikkelarme omgevingen op het schoolplein helpen dove en slechthorende kinderen.

Flickr, Nanda Sluijsmans via CC BY-SA 2.0

Vele geluiden in het klaslokaal

Volgens Tsou is de akoestiek één van de belangrijkste factoren die verbeterd kan worden op scholen. Daar kan meer rekening mee gehouden worden bij de inrichting van schoolpleinen. “Je kunt denken aan meer grasvelden, wegens het geluiddempende effect, of aan prikkelarme omgevingen op het schoolplein.” Maar ook in het klaslokaal zijn er allerlei aanpassingen te bedenken die het achtergrondgeluid voor slechthorende kinderen kunnen dempen, zoals rubberen stoel- en tafelpoten.

Uit promotieonderzoek van Kirsten van den Heuij (werkzaam aan de Hogeschool Rotterdam) bleek dat akoestiek óók een belangrijke drempel is voor de deelname van dove en slechthorende studenten aan het hoger onderwijs. Daarom mat ze ook het achtergrondruisniveau: “Daarbij worden de normen die er zijn in veel gevallen overschreden. Dat er weinig demping is, komt bijvoorbeeld door harde vloeren, kale ramen, en veel achtergrondgeluiden van afzuigingssystemen.”

In grote collegezalen is vaak ringleiding aanwezig, waardoor een slechthorende student de spreker storingsvrij kan horen via zijn hoortoestel.

Afbeelding van Michal Jarmoluk via Pixabay

Volgens Van den Heuij gaat het in grote collegezalen vaker goed dan in kleine leslokalen. In de heel grote collegezalen, die bijvoorbeeld gebruikt worden bij grote studies zoals rechten, is er vaak ringleiding aanwezig; de slechthorende student kan de spreker – bijvoorbeeld de docent vooraan in de zaal – dan storingsvrij horen via zijn hoortoestel door deze op een bepaalde frequentie te zetten. Als die ringleiding er niet is, wordt het al lastiger. “Docenten raden slechthorende studenten regelmatig aan om voorin te komen zitten. Maar niet alle studenten met een hoortoestel willen dat, omdat de microfoon van hun hoortoestel aan de achterkant zit, en ze dan veel ruis horen door wat er achter hen gebeurt. Als ze achterin zitten hebben ze minder last van deze ruis, maar tegelijkertijd kunnen ze niet profiteren van het mondbeeld van de docent. Studenten geven aan dat het helpt als ze van tevoren de PowerPoint toegestuurd krijgen, zodat ze alvast weten waar het college over gaat en dus weten welke woorden ze kunnen verwachten.”

Inclusieve scholen

Hoe kunnen hogescholen en universiteiten toegankelijker worden voor dove en slechthorende studenten? Volgens Van den Heuij is het belangrijk dat er beleid wordt gemaakt samen met de groep dove en slechthorende studenten. “In mijn onderzoek zag ik dat het vaak maar om één of twee studenten per opleiding gaat. Daardoor wordt op veel plekken het wiel opnieuw uitgevonden. We zouden de krachten meer kunnen bundelen. Studenten kunnen zelf het beste aangeven wat voor hen werkt en wat niet. Voor sommigen is het prettig als er een rustige ruimte is op school. Als je bijvoorbeeld een werkgroep én een hoorcollege hebt gehad en je bent bekaf van het luisteren, dan is het prettig om in een stille ruimte je boterham te kunnen eten. En misschien is twee hoorcolleges achter elkaar te veel, dan is het prettig als een student een vak een blok later kan volgen. Op die manier kan een student meedenken hoe hij zijn energie het beste kan verdelen binnen de dag of schoolweek.”

En dan is er natuurlijk de akoestiek, dat is niet alleen een kwestie van dure investeringen, volgens de onderzoeker. “Docenten kunnen bijvoorbeeld een microfoon gebruiken als studenten daarom vragen.” Voor mensen die echt doof zijn is dat overigens nog steeds geen oplossing, en De Geus is daarom sceptisch over de nadruk die deze studies leggen op akoestiek. Zelf heeft ze haar universitaire studie succesvol afgerond met hulp van liplezen. “Ik vind de gedachte dat akoestiek de oplossing is, typisch beredeneerd vanuit horenden. Het past in de lijn van: maak zelf de aanpassingen zodat je mee kunt doen zoals de mainstream student het doet, namelijk op het gehoor. Er moet vooral veel meer bewustwording zijn van wat het betekent om slechthorend of doof te zijn. Als dove en slechthorende studenten alles op het gehoor moeten doen, is er vooral focus op de vorm van taal in plaats van op de inhoud. Ik zie wekelijks dat dove en slechthorende studenten meer tijd nodig hebben om tot begrip van taal, en dus de inhoud van de studie, te komen. Ik zie daarom uiteindelijk meer in hands-on begeleiding door dove experts die precies weten wat de tips en tops zijn.”

Er kan dus nog veel verbeterd worden, maar Van den Heuij is positief over de toekomst. “Door de neonatale gehoorscreening die werd ingevoerd in 2006 zien we een toenemende groep slechthorende studenten in het hoger onderwijs. Door wat we nu leren over en met deze groep kunnen we alles nog beter regelen voor de generaties die hierna komen.” De Geus is ook optimistisch over het inclusiever worden van het regulier onderwijs. “Wij doven zouden niet terug willen naar het klassieke dovenonderwijs, want dat bood minder kansen. Maar het blijft wel topsport.”