Naar de content

"Geef docenten de regie over het onderwijs"

Een kleurenfoto van Marco Snoek.
Een kleurenfoto van Marco Snoek.
Marco Snoek

“Als je het onderwijs in Nederland wil verbeteren, moet je de regie aan de docenten geven.” Dat stelt Marco Snoek, die zich als lector van de Hogeschool van Amsterdam al meer dan tien jaar inzet voor onderwijsverbetering. Vorige week promoveerde hij aan de Universiteit van Amsterdam. Een interview over de problemen in het onderwijs, en wat docenten, maar ook scholen, opleiders en bestuurders kunnen doen om deze op te lossen.

3 juli 2014

Het Nederlandse onderwijs is heel raar georganiseerd, zegt Marco Snoek, lector Leren en Innoveren aan de Hogeschool van Amsterdam. “Leraren moeten op hun eerste dag voor de klas alles kunnen. Van een docent die vers van de opleiding komt, verwachten we dezelfde kwaliteiten als van een docent die al dertig jaar voor de klas staat. Er zijn geen traineeships, geen juniorfuncties: we zien het onderwijs als een niet-lerend beroep.”

Leraren van basis- en middelbare scholen moeten vanaf het begin al alles kunnen. flickr.com

Dat is raar, want je bent als docent nooit klaar met leren en innoveren, zegt Snoek. “Lesgeven is zo complex! Je vindt de individuele ontwikkeling van kinderen belangrijk, maar stopt ze tegelijkertijd in klassen van dertig bij elkaar. Dat stelt leraren dagelijks voor dilemma’s. Gedurende je carrière blijf je je afvragen: welke leerproblemen kom ik tegen en wat kan ik er aan doen?”

Om het basis- en voortgezet onderwijs te verbeteren, vertelt Snoek, moeten docenten zulke problemen ook buiten de klas bespreken en onderzoeken. “Maar hoe kan je dat van ze verwachten als ze er niet voor zijn opgeleid? Iedereen roept dat leraren verantwoordelijkheid moeten nemen voor innovatie in het onderwijs, maar er wordt weinig gepubliceerd over hóe ze dit moeten doen.”

Daar maak ik me hard voor, zegt Snoek. “Hoe leer je docenten om problemen in de klas te signaleren, het academische onderzoek naar deze problemen te voeden en de aanbevelingen die hieruit voortkomen toe te passen op scholen? Snoek besloot op deze ontdekkingstocht te promoveren. “Ik wilde niet alleen weten wat de rol van de docent zou moeten zijn, maar ook die van de opleiding en de scholen.”

h2. De ambities van Marco Snoek

Marco Snoek studeerde Natuurkunde aan de Universiteit van Amsterdam, maar ontdekte al snel dat hij zich liever bezig houdt met onderwijs. In 1989 werd hij lerarenopleider Natuurkunde, en in 2003 lector Leren en Innoveren aan de Hogeschool van Amsterdam. Vijf jaar later zette hij de masteropleiding Professioneel Meesterschap op bij het Centrum voor Nascholing, een samenwerking van middelbare scholen, de HvA, UvA en VU.

Vorig jaar werd hij vanwege zijn enthousiasme en innovatieve houding door het Interstedelijk Studenten Overleg (ISO) en nieuwsplatform Scienceguide uitgeroepen tot lector van het jaar.

Marco Snoek

Wat gaat er nu mis?
“Er is voortdurend discussie over wie de regie heeft over het onderwijs: bestuurders of de leraren zelf. Bestuurders bemoeien zich er steeds meer mee omdat zij worden afgerekend op de resultaten. Ze proberen allerlei brede, vaak opbrengstgerichte maatregelen in te voeren, zoals tussentijdse taal- en rekentoetsen.”

“Leraren vinden dit maar niks: je kan het niveau van een leerling niet simpelweg afleiden uit zo’n toetsresultaat. Deze houdt namelijk geen rekening met andere invloeden op de prestatie van een kind, zoals leertempo of faalangst. Zo ontstaat vervreemding van beide kanten: bestuurders willen structuur aanbrengen, en leraren willen juist meer aandacht voor problemen in de klas.”

Jet Bussemaker (PvdA), onze minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Flickr.com

Hoe los je dit conflict op?
“Wat ik probéér, is om leraren oog te geven voor organisatieprocessen in het onderwijs. Om problemen binnen de klas te signaleren en buiten de klas te onderzoeken. Zo kunnen ze de brug bouwen tussen specifieke problemen op school en de vertaling hiervan in overkoepelend beleid zoals toetsing. En laten ze aan bestuurders zien: wij nemen collectieve verantwoordelijkheid voor het onderwijs.”

“Want je kan als leraar wel verwijzen naar het perfecte Finland, waar de regering de docenten vertrouwt en er geen onderwijsinspectie bestaat. Maar dat vertrouwen moet je verdienen. En dat is er nu nog niet, want leraren zijn als groep gewoon slecht georganiseerd. Daar komt trouwens wel verandering in, nu de onderwijscoöperatie is opgericht.”

Wat doet zo’n docent 2.0 dan precies?
“Hij geeft les, observeert en signaleert allerlei potentiële onderwerpen voor wetenschappelijk onderzoek. Als leerlingen lusteloos achter hun tafel hangen vraagt hij zich af: hoe kan ik de motivatie van leerlingen stimuleren? Maar ook: hoe kan ik de uitval van leerlingen tegengaan, en wat is het effect van mij, de leraar, op hun zelfvertrouwen? En, heel iets anders: wat is de invloed van het inzetten van nieuwe media en technologie in het onderwijs, zoals filmpjes en iPads?”

“Vervolgens bespreekt hij deze vragen met collega’s binnen en buiten de school, en zet hij deze om naar een onderzoeksvoorstel dat – al dan niet in samenwerking met hogescholen en universiteiten – binnen de school wordt uitgevoerd. Samen met collega’s bedenkt hij vervolgens hoe hij de aanbevelingen het best kan invoeren in de klas. Zo kunnen leraren de strategische gevoeligheid ontwikkelen voor het verbeteren van onderwijs, en nemen ze zelf de regie over de ontwikkeling ervan. En zo wordt het onderwijs gestaag steeds beter.”

Deze extra verantwoordelijkheid vereist analytische vaardigheden en dus een ‘academische denkhouding’. Willen leraren dit wel?
“Nee, niet iedere docent wil dit. Dat hoeft ook niet: je moet er een aantal hebben die deze rol willen oppakken, en richting willen geven aan een school. Anderen kunnen hen daarin ondersteunen.”

Waar halen deze docenten de tijd vandaan? Ze hebben het al druk genoeg.
“Ja, tijd is een serieus probleem. Gelukkig maken steeds meer scholen ruimte voor ‘docenten-met-onderzoekstaken’ in te zetten, omdat ze het belangrijk vinden om vraagstukken binnen de school niet ad hoc op te lossen. Maar dat zijn er nog niet veel.”

“En deze onderzoekstaken hoeven niet belastend te zijn. We moeten loslaten dat onderzoek óf academisch opgezet en dus goed is, óf slecht. Er is een tussenweg. Leraren zijn geen academische onderzoekers, dat moet je ook niet proberen van ze te maken. Het zijn wel praktijkexperts met een onderzoekende houding. Dat levert geen kennis op die publiceerbaar is in internationale wetenschappelijke bladen, maar wel inzichten die kunnen helpen bij het onderbouwd verbeteren van onderwijs in de eigen school. Andere onderzoekers vanuit universiteiten of hogescholen kunnen helpen om die lokale kennis te verbreden – bijvoorbeeld door data van verschillende scholen te vergelijken – om zo tot wetenschappelijke publicaties te komen, maar dat is voor de school zelf niet direct noodzakelijk.”

Leren docenten deze leiderschapsvaardigheden nu helemaal niet?
“Nee, deze zitten nauwelijks in de onderwijsprogramma’s! Niet in de eerste- en tweedegraads docentenopleidingen – die respectievelijk opleiden tot docent in de bovenbouw van middelbare scholen, en docent in de onderbouw en het MBO. En ook niet in het lespakket van de Pabo, die basisschooldocenten opleidt. Al die opleidingen zijn vooral gericht op primaire didactische en pedagogische vaardigheden binnen de klas.”

“De enige uitzondering is de academische Pabo: die stoomt studenten wél klaar om onderzoek te doen op scholen, en op de rol als grensverlegger. En natuurlijk heeft een enkele docent deze analytische en onderzoekende instelling van nature, maar daar schiet je helaas niet zo veel mee op.”

Waarom niet, het is toch vaak de rebel die verandering teweegbrengt?
“Je kan als die ene docent wel goede ideeën hebben, maar als je deze niet kan delen met vakgenoten en je geen steun krijgt binnen je school, dan verdwijnt al dat enthousiasme in het niets. Dat merkte ik al snel toen we de opleiding Professioneel Meesterschap opstartten. Toen studenten in het tweede jaar aan de slag gingen op scholen, kwamen ze teleurgesteld terug. Ze kregen weinig erkenning voor hun innovatieve houding, er werd weinig van ze verwacht. Ga nou maar gewoon lesgeven, werd er gezegd. Voor andere taken was geen tijd en geld beschikbaar.”

“We waren dus veel te naïef geweest! We dachten dat schoolleidingen onze enthousiaste en innovatieve studenten met open armen zouden ontvangen, maar dat was niet zo. Hier wilde ik meer van weten. Wat loopt er mis tussen docent, opleiding en school en hoe kan je dat voorkomen? Die gedachte was de aanleiding voor mijn promotieonderzoek.”

Studenten steken hun handen op voor een schoolbord.

Scholen staan nog lang niet altijd open voor innovatie.

flickr.com

Wat heeft u precies onderzocht?
“Ik wilde inzicht krijgen in de dynamiek van het onderwijs. Mijn promotie bevat dus geen harde cijfers, maar is een verkennende studie waarin ik de beleving van afgestudeerde docenten Professioneel Meesterschap in drie omgevingen heb gepeild. Allereerst binnen een middelbare school die leraren de kans wilde geven om te innoveren, ten tweede binnen de opleiding professioneel meesterschap, in samenwerking met een school die nauwelijks betrokken was bij de opleiding. En ten derde: in samenwerking met een school die juist mede-eigenaar was van de opleiding.”

Wat kwam daar uit?
“Kort gezegd drie observaties. Eén: als je die leiderschapskwaliteiten in de praktijk wil brengen, moet de school hier voor open staan en de ruimte geven aan de docent. Twee: docenten opleiden kan een opleiding niet zelf, maar daarvoor moet hij intensief samenwerken met scholen, waarbij de scholen mede-eigenschap hebben over de opleiding. Drie: als je leiderschap van leraren verwacht, moet je als overheid en als schoolbestuur aandacht besteden aan de ontwikkeling ervan.”

Heeft u nog adviezen aan alle betrokken partijen, inclusief minister Bussemaker?
“Jazeker: om docenten de mogelijkheid te geven om te innoveren, moeten we niet bang zijn om het hele onderwijssysteem te veranderen: niet alleen de rol en de deskundigheid van de docenten, maar ook de structuur en cultuur van scholen, en het samenspel tussen scholen, opleiding en de overheid.”

“Docenten moeten hun kennis als collectief delen: als je van elkaar leert, bereik je veel meer dan dat je in je eigen isolement blijft. Scholen moeten een cultuur creëren voor creatieve, wetenschappelijk ingestelde en innovatieve leraren. En wij, de opleiders, moeten nóg meer aandacht besteden aan ons partnerschap met scholen.”

Snoek: “We moeten niet bang zijn om het onderwijssysteem helemaal te veranderen en grenzen te verleggen.” Flickr.com

“Tot slot moet het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap dat initiatief ondersteunen, bijvoorbeeld door middel van een lerarenbeurs. Niet alleen – zoals nu gebeurt – voor individuele leraren, maar ook voor collectieven van leraren die samen met hun schoolbestuur hun onderwijs willen verbeteren. Gelukkig is er bij het ministerie veel oog voor de vraag hoe we het beroep van leraar kunnen versterken. En voor iedereen geldt: blijf je inlezen in maatschappelijke vraagstukken, houd die ‘helicopterview’. Richt je niet alleen op de kleine wereld in de klas, op de opleiding of het ministerie, maar kijk verder.”

Wat kunnen enthousiaste docenten doen als ze dit stuk hebben gelezen?
“De opleiding Professioneel Meesterschap gaan volgen natuurlijk! Maar als dat niet kan: uit je moppermodus komen en gaan nadenken over hoe je de regie op jouw school kan pakken. Overleggen met de schoolleiding: in welke mate heerst er bij ons een lerende cultuur voor docenten, en hoe kunnen we deze creëren?”

Het proefschrift van Marco Snoek kan je hier lezen.
ReactiesReageer