Naar de content

Etnolecten in heden en verleden

Een groep mensen kruist elkaar op een zebrapad in het donker.
Een groep mensen kruist elkaar op een zebrapad in het donker.
Flickr, St Stev via CC BY 2.0

Etnolecten zijn taalvariëteiten die van oorsprong gesproken worden door een bepaalde etnische groep, zoals Indisch Nederlands, Surinaams Nederlands en Marokkaans Nederlands. In eerste instantie zijn het eerste-generatie-migranten die kenmerken uit hun moedertaal door laten klinken in hun Nederlands. Maar ook de tweede en latere generaties gebruiken deze componenten – vaak bewust – als identiteitsmarkeerder. Frans Hinskens schreef erover in Wijdvertakte wortels.

Etnolecten zijn van alle tijden. Ook in Nederland, zo laat Hinskens zien, vestigen zich al eeuwenlang grote groepen migranten. Zij leren het Nederlands en laten daarin sporen achter van hun moedertaal. Sommige van die etnolectische kenmerken worden ook weer overgenomen door de autochtone bevolking. Zo kwamen vanaf de zestiende eeuw grote groepen Joden naar Nederland, en gaat de naam Mokum voor Amsterdam terug op het Jiddische en Hebreeuwse woord voor ‘stad’.

De koloniale geschiedenis heeft etnolecten als het Surinaams Nederlands en Indisch Nederlands voortgebracht. In het Nederlands vinden we nog woorden als soebatten en bakkeleien, die afkomstig zijn uit het Maleis. Overigens zijn die uitheemse kenmerken niet alleen te vinden in de woordenschat, maar in alle lagen van de taal. Zo hebben zowel Surinaamse als Indische Nederlanders die kenmerkende uitspraak van de w (oewee) en een trillende tongpunt-r.

Marokkaans en Turks

Vanaf het begin van de twintigste eeuw hebben we te maken met veel arbeidsmigranten. Eerst komen grote groepen Polen en Chinezen naar Nederland om werk te vinden. Na de Tweede Wereldoorlog komen er veel migranten uit de landen rond de Middellandse Zee, vooral Marokko en Turkije. Ook de kinderen van deze migrantengroepen ontwikkelen hun eigen etnolect.

De kenmerken van deze etnolecten werden de afgelopen tien jaar onderzocht onder leiding van Frans Hinskens en Pieter Muysken van de Radboud Universiteit. Het ging hun specifiek om etnolecten zoals gesproken door jonge Marokkaanse en Turkse Nederlanders in Amsterdam en Nijmegen. In dit onderzoek werden gesprekken tussen jongens van tien tot twaalf en achttien tot twintig jaar opgenomen. Zij voerden gesprekken met elkaar en met van oorsprong Nederlandse jongens.

Gebrekkig Nederlands?

Dat etnolecten een relatief jonge onderzoekstraditie hebben, heeft volgens Hinskens meerdere oorzaken: “Etnolecten zitten vrij complex in elkaar. Het is erg moeilijk om van de buitenkant een etnische component aan te wijzen. Neem de zin: Ik ga naar de stad gaan. Die constructie komt voor in het Surinaams, maar ook in veel Vlaamse dialecten.”

Er zijn ook taalkenmerken die voorkomen in meerdere etnolecten, zonder dat ze een specifieke etnische component hebben: ze zijn ontstaan als ‘fouten’ in het taalverwervingsproces. Zoals fouten die gemaakt worden in het woordgeslacht (de meisje die). Hinskens: “Woordgeslacht is in het Nederlands niet voorspelbaar. Als je het niet van jongs af aan ingehamerd krijgt – want dat is toch eigenlijk wat we met onze arme kinderen doen – dan leer je het nooit meer helemaal. Iedereen die het Nederlands als tweede taal leert – ongeacht zijn moedertaal – heeft hier moeite mee.”

Maar ook is het zo dat de taal van migranten vroeger heel anders benaderd werd, aldus de onderzoeker. “De vraag was dan: hoe slecht spreken ze nog Nederlands? Het ‘gebrekkige’ Nederlands werd gezien als iets ‘waar ze nog wel overheen komen als ze lang genoeg in Nederland zijn’. Nu weten we uit allerlei onderzoek dat taalvormen als de meisje geen gebrekkig Nederlands hoeven te zijn. Want de jongens die ze gebruiken, gebruiken ze vooral onder elkaar. Het blijkt dat ze wel degelijk ook de standaardnorm beheersen.”

Een groep mensen kruist elkaar op een zebrapad in het donker.
Flickr, St Stev via CC BY 2.0

Zze zzegge

Er waren ook belangrijke verschillen tussen de Turkse en Marokkaanse Nederlanders, vertelt Hinskens. Zo wisselden Turkse jongeren in de gesprekken onderling vaker tussen Nederlands en Turks. Dat komt doordat ze met elkaar vaak Turks spreken, maar in deze situatie Nederlands moesten spreken.

Maar ook namen zij iets vaker Marokkaanse kenmerken over in hun spraak. Dat verklaart de hoogleraar doordat het Marokkaans Nederlands in Nederland iets sterker staat: “Marokko is veel meertaliger dan Turkije. De oude ‘cultuurtaal’ is er het Frans. Er is één schrijftaalvorm, het Klassiek Arabisch, dat niet gesproken wordt. De spreektaal is Marokkaans Arabisch, maar vooral Berber. Daarom spreken Marokkaanse Nederlanders onderling vaker Marokkaans Nederlands.”

“Wat opvallend was: kenmerken uit het Marokkaans Nederlands, waarvan we weten dat ze afkomstig zijn uit het Marokkaans Arabisch of het Berber, kwamen we ook tegen bij de Turkse en autochtone Nederlanders. Zoals de scherpe z, die in gesproken Nederlands vaker klinkt als een s. Marokkaanse Nederlanders kunnen die overigens ook nog verlengen als in zzegge. Daarmee voegen ze een lengtecontrast toe aan het Nederlands, dat afkomstig is uit het Arabisch. Daar heeft verlenging een grammaticale betekenis: zenqa betekent bijvoorbeeld ‘straat’ en zzenqa ‘de straat’.”

Stadse uitspraak

De jongeren met een Marokkaanse of Turkse achtergrond zetten hun etnolect soms bewust in om hun identiteit te benadrukken. Wanneer ze met autochtone jongeren in gesprek zijn, gebruiken ze veel vaker de standaardvorm, zo blijkt uit het onderzoek. Maar deze jongeren doen nog iets opmerkelijks in hun taalgebruik. Ze lenen niet alleen elementen uit de taal van hun ouders, maar plukken ook hun eigen taalvarianten van de straat. Net als in straattaal, waarin ook meerdere taalvariëteiten worden gemixt.

“We zien dat vooral in de uitspraak van de standaardnederlandse ij/ei. Die klinkt in het Nijmeegse stadsdialect als èè; in Amsterdam komt de aa-variant voor. Jonge Turkse en Marokkaanse Nederlanders gebruiken vaker die oude dialectvarianten. Ze wonen over het algemeen ook in armere stadswijken, waar je nog veel stadsdialect hoort.”

De jongeren zijn zich er wel degelijk van bewust dat de varianten die ze gebruiken geen standaardvormen zijn. En het is daarom denkbaar dat ze hun kinderen later niet opvoeden met die lokale varianten, suggereert Hinskens. “Maar dat kun je nooit voorspellen. Je had vroeger ook niet kunnen voorspellen dat bepaalde Marokkaanse of Turkse elementen in het Nederlands van de tweede generatie zouden blijven bestaan. Ze gebruiken die kenmerken omdat het een sociale meerwaarde heeft. Dus het is best mogelijk dat de kinderen van deze generatie het ook weer op die manier meekrijgen.”

Bron:

Frans Hinskens: Wijdvertakte wortels. Over etnolectisch Nederlands. Amsterdam University Press / Meertens Instituut (KNAW) 2016. ISBN 978 94 6298 122 5

Dit artikel is een publicatie van Meertens Instituut
ReactiesReageer