Naar de content

Eigen taal eerst?

NEMO Kennislink

Het nieuwe kabinet wil een streep halen door het Onderwijs in Allochtone Levende Talen, zo blijkt uit het ‘strategisch akkoord’ tussen CDA, LPF en WD. Is dat verstandig? En wat houdt onderwijs in de eigen taal eigenlijk precies in?

Het is één zinnetje in het zogenoemde strategisch akkoord van de regering- Balkenende, en volgens ingewijden is het er pas op het laatste moment aan toegevoegd: “Prioriteit moet worden gegeven aan het leren van Nederlands, daarom wordt de regeling Onderwijs in Allochtone Levende Talen afgeschaft.” Wat de coalitieonderhandelaars met dat zinnetje bedoeld hebben, is vooralsnog niet helemaal duidelijk. Het gooit al het onderwijs in allochtone levende talen op een hoop: er wordt gesuggereerd dat elk lesuur dat aan Turks of Berbers wordt besteed, ten koste gaat van het onderwijs in het Nederlands.

Sinds het Onderwijs in Allochtone Levende Talen (OALT) is ingevoerd, is er in de praktijk echter een verschil tussen ‘ondersteunend’ en ‘autonoom’ OALT. Het eerste kan worden ingezet in de onderbouw van de basisschool (de groepen een tot en met vier) en dient om kinderen die gebrekkig Nederlands spreken als ze op school komen, zo snel mogelijk het niveau van de rest van de klas te laten bereiken. De kinderen krijgen voor, tijdens of na de reguliere les ondersteunend taalonderwijs van een docent die hun moedertaal spreekt. Pas in de bovenbouw (groep vijf tot en met acht) kunnen bijvoorbeeld Turkse en Marokkaanse leerlingen lessen Turks of Marokkaans volgen. Dit gebeurt op hun eigen school, maar buiten de reguliere lestijden.

Bron afbeelding: Hein de Kort

Apart lokaaltje

De meeste deskundigen verwachten dat de ondersteuning voor de jongste kinderen niet zal worden afgeschaft. De taalkundige Bart Bossers, onderzoeker Nederlands als Tweede Taal aan de Vrije Universiteit in Amsterdam en lid van de Staatsexamencommissie Nederlands als Tweede Taal, weet niet precies hoeveel leerlingen zonder voldoende kennis van het Nederlands er ieder jaar op de basisschool komen, maar hij weet wel dat het er in de Randstad steeds meer worden: “Je hebt in de grote steden wijken waar kinderen de eerste jaren zonder Nederlands kunnen opgroeien.” Het zou hardvochtig en weinig praktisch zijn die kinderen vanaf hun eerste schooldag ineens alleen in het Nederlands toe te spreken, zonder enige vorm van ondersteuning.

In de praktijk zijn er verschillende vormen van taalondersteuning mogelijk, legt Jeroen Aarssen van het Utrechtse onderzoeksbureau Sardes uit. Als een succesvol voorbeeld noemt Aarssen de Jules Verneschool in Hoorn. Leerlingen die nauwelijks Nederlands spreken, krijgen de eerste jaren in een apart lokaaltje voorafgaand aan de reguliere lessen eerst een tijdje les van een OALT-leraar, die ervoor zorgt dat ze vertrouwd raken met woorden en zinsconstructies die in de lessen van de reguliere leraar zullen worden gebruikt. Ook in de groepen vijf tot en met acht krijgen de kinderen op de Jules Verne-school nog elke dag een halfuurtje ondersteunend taalonderwijs.

Het gaat dan vooral om het onderdeel ‘begrijpend lezen’. De onderwerpen van de teksten die in de klas zullen worden behandeld, worden eerst in de eigen taal met de leerlingen besproken. Aarssen: “Een voorwaarde voor succes is dat de OALT-lessen en de reguliere lessen goed op elkaar zijn afgestemd, dat ook de reguliere leerkrachten het nut van het onderwijs in de eigen taal inzien. De directeur van de Jules Verneschool vertelde eens trots dat een van zijn docenten de slogan ‘Eigen taal eerst’ op het prikbord had gehangen.”

Taalschool

In de hogere klassen kunnen OALT-leerkrachten de leerlingen na schooltijd ook hun eigen taal (en cultuur) onderwijzen. Bossers en Aarssen zijn het erover eens dat deze lessen weleens het voornaamste doelwit van het strategisch akkoord zouden kunnen zijn. Ze staan immers niet in dienst van het leren van het Nederlands.

Bovendien lijken de meeste deskundigen weinig tevreden over deze vorm van onderwijs, die sinds 1998 bestaat. Degenen die vinden dat allochtone kinderen recht hebben op eigen onderwijs, vinden het vervelend dat die kinderen na schooltijd moeten achterblijven. Anderen betwijfelen of de lessen wel zin hebben. Bossers: “Veel van die kinderen zijn helemaal niet gemotiveerd om op school Turks of Arabisch te leren. Als ik naar die kinderen kijk die bij mij thuis ‘s avonds voor de deur rondhangen, vraag ik me ook af in hoeverre je over hun ‘eigen taal’ kunt spreken. Die kinderen praten onderling Nederlands.”

In december vorig jaar kwam de Onderwijsraad met een advies aan de regering dat Samen naar de taalschool heette. In dit rapport werd ervoor gepleit het onderwijs in allochtone levende talen onder te brengen in aparte taalscholen, waarvoor de ouders dan een grotere eigen verantwoordelijkheid zouden dragen. Wie graag wil dat zijn kind goed Turks leert lezen en schrijven, kan het naar zo’n taalschool sturen. De term allochtone levende talen_zou vervangen moeten worden door _nieuwe moderne vreemde talen, om te benadrukken dat er geen wezenlijk verschil is met het onderwijs in Engels, Frans of Duits.

In het in augustus gepubliceerde manifest Samen naar de talenschool bepleit onder anderen Guus Extra, een van de bekendste voorvechters in Nederland van veeltaligheid en de multiculturele samenleving, een soortgelijke constructie: “De talen Nederlands en Engels worden nu al door alle leerlingen in het basisonderwijs geleerd. Daarnaast pleiten wij voor onderwijs in een derde taal naar keuze voor alle kinderen. (…) Alle talen krijgen zo een gelijkwaardige plaats en waardering. De uitvoering van het onderwijs in een aantal van deze talen kan door talenscholen worden verzorgd.”

Bossers voorziet wel een probleem met die taalschool, dan wel talenschool: “De huidige OALT-leerkrachten zullen er natuurlijk niet blij mee zijn. Zij zijn bang dat ze, als ze alleen ondersteunend OALT mogen geven, een hulpstuk van de leerkracht worden.’ Toch lijkt het hem een goed idee dat de regering het advies van de Onderwijsraad opvolgt: “De huidige oplossing is halfslachtig. Als ouders zelf verantwoordelijk worden voor het taalonderwijs van hun kinderen, zijn de leerlingen ook veel gemotiveerder.”

Dit artikel is een publicatie van Genootschap Onze Taal