Naar de content

Eerste Nederlandse spellingregels werden nageleefd

Groninger Courant (2 January 1829), Delpher.nl

De eerste spelling en grammatica van het Nederlands hadden grote invloed op de geschreven taal. Zowel in formele als informele teksten vond Andreas Krogull hiervoor bewijs. Deze maand ontvangt hij de Academische Jaarprijs van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, voor zijn proefschrift dat hij vorig jaar verdedigde in Leiden.

In het begin van de negentiende eeuw werden de spelling en grammatica van het Nederlands voor het eerst vastgelegd door de geleerden Matthijs Siegenbeek en Petrus Weiland. Zij kregen hiervoor opdracht van de Nederlandse regering, die allerlei maatregelen trof om de nationale eenheid te bevorderen. De verschijning van de Nederlandse spelling in 1804 en de Nederlandse grammatica in 1805 markeren een belangrijk kantelpunt in de geschiedenis van het Standaardnederlands. Voor die tijd was er immers geen vastgelegde taalnorm.

“Wat de schrijftaalregeling rond 1800 zo’n concrete en misschien wel unieke casus maakt, is dat er een heleboel ingrijpende vernieuwingen binnen een paar jaar tijd werden geïntroduceerd”, laat Krogull weten vanuit Cambridge, waar hij nu werkzaam is als postdoc. “De Nederlandse natiestaat, het nationale onderwijssysteem, en dus ook de eerste eenheidsspelling en eenheidsgrammatica. Met name de overheidsbemoeienis met de taal was nieuw.”

Over de invloed van de taalnorm op het alledaagse schriftelijke taalgebruik uit deze periode was tot nu toe weinig bekend. De taalkundige onderzocht het aan de hand van een grote hoeveelheid, deels handgeschreven, teksten. Het tekstcorpus dat hij samenstelde bestond uit tientallen brieven, dagboeken, reisverslagen en kranten. De helft van de geschriften kwam uit de periode vóór de schrijftaalregeling (1770-1790), de andere helft uit de periode erna (1820-1840). De documenten waren afkomstig uit zeven regio’s van de Noordelijke Nederlanden.

Wordt met dt

Op spellingsgebied werden de voorgeschreven regels vrij nauwkeurig overgenomen, zo laat het corpusonderzoek zien. Zo introduceerde Siegenbeek een onderscheid tussen cht en gt in woorden als kocht en bragt, dat in zo’n tachtig procent van de gevallen werd nagevolgd. Ook was Siegenbeek de eerste die de spelling dt in werkwoordsvormen als hij wordt officieel vastlegde. Het gebruik ervan nam in alle teksten toe, maar de spelling op d bleef wel langer bestaan in handgeschreven teksten.

In woorden als tuss(ch)en en wens(ch) schreef Siegenbeek sch voor. Deze spellingsregel bleek erg effectief: zelfs brievenschrijvers die hiervoor een s schreven, gingen over op sch. De spelling van de tweeklank ij voor y in bijvoorbeeld mijn en myn daarentegen werd minder streng nageleefd in de handgeschreven bronnen. De onderzoeker vermoedt dat het kleine verschil in schrijfwijze een rol heeft gespeeld.

Tweede naamval

De grammaticaregels van Weiland werden minder streng nageleefd dan de spellingsregels van Siegenbeek. Volgens Krogull komt dat deels doordat grammaticale voorschriften over het algemeen complexer zijn. “In het geval van de betrekkelijke voornaamwoorden keurde Weiland naast die en dat ook vormen als welke of hetwelk goed. Volgens hem kon men na het huis zowel dat als hetwelk gebruiken. Maar nooit wat! Het onderscheid tussen de vormen lag vooral in het gebruik: er waren verschillende vormen voor verschillende contexten of stijlniveaus.” Dat het gebruik verschilt per context zie je terug in het corpus: welke en hetwelk komen vooral voor in de kranten, ook wel in dagboeken en reisverslagen, maar het minst in de persoonlijke brieven.

Maar niet alleen de complexiteit van grammaticale regels speelde een rol. “Uit onderzoek blijkt ook dat er in het onderwijs en in schoolboeken uit die tijd meer aandacht was voor spelling dan voor grammaticale kwesties. Het bewustzijn van taalnormen heeft dus ook een rol gespeeld. De resultaten in mijn proefschrift wijzen er in elk geval op dat negentiende eeuwse taalgebruikers zich van spellingnormen veel bewuster waren dan van voorschriften op het gebied van de grammatica.”

Een ouderwetse vorm die door Weiland wel weer een kleine opleving beleefde was de tweede naamval. Hoewel het gebruik van het voorzetsel van eind achttiende eeuw al veelvuldig voorkwam in constructies als ‘de zoon van de koning’, schreef Weiland in zijn grammatica de tweede naamval (de genitief) ‘de zoon des konings’ voor. In navolging van zijn grammatica werd deze vorm in alle genres weer vaker gehanteerd, zowel in gedrukte als geschreven teksten, zowel bij mannen als vrouwen.

Verplicht op school

Net als tegenwoordig werden de spelling- en grammaticaregels vooral ingevoerd op scholen en onder ambtenaren. Maar uit dit onderzoek blijkt dat de regels toch ook buiten het onderwijs en de ambtenarij doordrongen. Om te onderzoeken of er grote individuele verschillen waren, onderzocht Krogull ook nog een brievenarchief bestaande uit zo’n honderd privébrieven van drie generaties uit de familie Martini Buys.

De brieven laten een grote onderlinge variatie zien in naleving van de regels. Bovendien liet niet alleen de schoolgaande jeugd, maar ook de generatie daarboven zich sterk leiden door de spellingvoorschriften. Deze groep kreeg de taalregels niet in de schoolbanken aangereikt, maar pikte ze op in de kranten. “De kranten speelden dus ook een belangrijke rol als doorgeefluik voor nieuwe taalnormen”, aldus Krogull.

Bron

Andreas Krogull, Policy versus Practice. Language Variation and Change in eighteenth- and nineteenth-century Dutch, LOT Publication, proefschrift verdedigd aan de Universiteit Leiden (2018).

ReactiesReageer