Naar de content

Een brein voor taal leren

Olilynch voor Pixabay via CC0

Terwijl de een schijnbaar moeiteloos een nieuwe taal leert, kost het de ander bloed, zweet en tranen. Taalwetenschapper Maja Ćurčić probeert deze verschillen te verklaren. Vorige week verdedigde ze haar proefschrift aan de Universiteit van Amsterdam.

Twee mensen die precies even slim zijn, kunnen toch erg verschillen in hoe makkelijk ze een nieuwe taal leren. Een talenknobbel heeft dus weinig te maken met je intellectuele vermogens. “Motivatie speelt een heel belangrijke rol”, vertelt Maja Ćurčić, die vorige week promoveerde op haar onderzoek naar verschillen in tweedetaalverwerving. “Leer je omdat je het leuk vindt of alleen omdat het moet om een voldoende te halen? Ook de methode die je gebruikt is van invloed. Je kunt natuurlijk alleen in de klas oefenen, maar als je het aandurft om de taal ook in het echt te spreken, zal je meer vooruitgang boeken.” Ćurčić richtte zich met haar onderzoek op een tot nu toe onderbelicht aspect van tweedetaalverwerving: het belang van cognitieve vaardigheden.

“Uit mijn onderzoek blijkt dat een sterk analytisch vermogen en vooral een goed werkgeheugen helpen bij het onder de knie krijgen van een nieuwe taal. Daarmee kun je de structuur van nieuwe taal sneller ontrafelen”, aldus Ćurčić. In verschillende experimenten probeerden in totaal 150 Nederlandse proefpersonen de onderliggende structuur te doorgronden van een verzonnen taal, gebaseerd op het Fiji. Ze kregen hierbij steeds een plaatje te zien en hoorden in de verzonnen taal wat daarop te zien was. Ćurčić had de taal een duidelijke structuur gegeven: mannelijke woorden eindigden op ‘uk’ en kregen het lidwoord ‘lep’, vrouwelijke eindigden op ‘-is’ en kregen ‘ris’ als lidwoord.

Voorbeelden van woorden uit de verzonnen taal in het onderzoek van Ćurčić. In de bovenste rij staan allemaal mannelijke woorden, die eindigen op ‘-uk’ en het lidwoord ‘lep’ krijgen. De onderste woorden zijn vrouwelijk: ze eindigen op ‘-is’ en hebben ‘ris’ als lidwoord.

Ćurčić (2018)

Uitzonderingen op de regel

Na de trainingsfase moesten de proefpersonen in een test aangeven welke woordgroepen grammaticaal waren en welke niet. Proefpersonen met een beter geheugen en een scherper analytisch vermogen scoorden hier hoger op. Dit resultaat vond Ćurčić niet alleen wanneer ze in de test woorden gebruikte die ook in de training voorkwamen – en die de proefpersoon dus had kunnen onthouden. Ze vond het ook bij nieuwe woorden, waar kennis van de onderliggende structuur voor nodig was. Ook konden deze proefpersonen na afloop van het experiment vaker de grammaticaregel uitleggen: ze waren zich bewust van de onderliggende structuur.

In het echt zijn talen bijna nooit honderd procent regelmatig; er zijn bijna altijd uitzonderingen op grammaticale regels. Daarom voerde Ćurčić haar experimenten nogmaals uit, maar nu met een onregelmatige structuur. In twintig procent van de gevallen voldeed de combinatie lidwoord-zelfstandig naamwoord niet aan de regel. Dit bleek een nadelig effect te hebben op leerders die zich bewust waren van de onderliggende structuur. “Die proefpersonen werden onzeker bij de test en scoorden slechter dan bij een volledig regelmatige taal. Proefpersonen die het patroon niet zagen, deden het onverwacht juist beter dan bij een volledig regelmatig aanbod. Wellicht leunden zij zwaarder op hun geheugen.”

Talenknobbel kweken

Welke implicaties hebben Ćurčićs bevindingen voor het vreemdetalenonderwijs? “Het is misschien beter om mensen zelf de regels van een nieuwe taal te laten ontdekken, maar in de praktijk vragen studenten toch vaak om concrete regels. Ik zou dan adviseren om eerst alleen de regel te introduceren. Bewaar de uitzonderingen voor een later moment, als je zeker weet dat de algemene regel goed verwerkt is. Dan zullen de uitzonderingen een minder schadelijk effect hebben.”

En kun je zelf een talenknobbel kweken door je cognitieve vaardigheden te trainen? “Ik vrees dat daar niet echt een training voor te ontwikkelen is, want je hebt verschillende cognitieve vermogens nodig voor verschillende aspecten van een taal. Voor de woordenschat heb je vooral je geheugen nodig en voor grammatica zowel geheugen als analytisch inzicht”, legt Ćurčić uit. “Het beste is om gewoon die nieuwe taal te leren, dan train je je cognitieve vaardigheden vanzelf. Het mes snijdt dan aan twee kanten. En hoe meer talen je kent, hoe makkelijker het is om er nóg een taal bij te leren!”

Bron:

Ćurčić, M. (2018). Explaining differences in adult second language learning: The role of language input characteristics and learners’ cognitive aptitudes. Utrecht: LOT.

ReactiesReageer