Naar de content

Dyslectici hebben moeite met onbewust leren

Mensen met dyslexie hebben grote problemen met lezen en schrijven. Minder bekend is dat dyslectici ook vaak moeite hebben met hun motoriek. In het proefschrift van Nadya Goldberg worden deze problemen in combinatie onderzocht. De uitkomsten wijzen op een mogelijke relatie met een stoornis in het impliciet ofwel onbewust leren.

Als kind leren we lopen, praten of fietsen zonder dat we daar veel bij na hoeven te denken. We kijken het kunstje af van anderen en doen het dan – na veel oefenen – automatisch goed. Deze natuurlijke manier van leren wordt ‘impliciet leren’ genoemd, en staat tegenover expliciet leren. Bij expliciet leren krijgen we in duidelijke regeltjes uitgelegd hoe iets moet, zoals op school.

Volgens een recente hypothese hebben mensen met dyslexie een probleem met impliciet leren. Dat uit zich niet alleen in taalproblemen, maar ook in motorische problemen. In de hersenen wordt het onbewuste leren voor een belangrijk deel aangestuurd vanuit het cerebellum, ook wel de ‘kleine hersenen’ genoemd. Volgens de hypothese zouden problemen met impliciet leren daarom zichtbaar moeten zijn in het cerebellum. Taalkundige Nadya Goldberg promoveerde vorige maand aan de Universiteit Utrecht op een proefschrift waarin deze hypothese centraal stond.

Proefpersonen

Het onderzoek vond plaats in samenwerking met het Universitair Medisch Centrum Utrecht (UMCU). Die samenwerking maakte het mogelijk om bij eenzelfde groep mensen onderzoek te doen op drie niveaus. Naast leestaken en andere cognitieve taken werden mensen met dyslexie ook getest op verschillende vormen van impliciet leren. Aan de hand van MRI-scans werd ook het volume van het cerebellum onderzocht. Goldberg: “In veel andere studies worden gedrag, cognitie en hersenstructuur apart onderzocht, dus bij verschillende mensen met dyslexie. Het probleem daarbij is dat leesproblemen heel verschillende oorzaken kunnen hebben.”

De proefpersonen van Goldberg moesten aan strenge selectiecriteria voldoen. De promovenda keek alleen naar volwassen dyslectici. Al deze volwassenen kampten nog steeds met ernstige leesproblemen en hadden een normaal IQ. Bovendien had geen van de proefpersonen problemen met executieve functies, zoals mensen met ADHD die soms ook leesproblemen hebben.

Kralen rijgen

Bij één van de gedragstaken moesten de proefpersonen van Goldberg kralen rijgen. Dat is een taak die vaker gebruikt wordt om de fijne motoriek te testen, een vaardigheid die aangestuurd wordt door het cerebellum. De proefpersonen met dyslexie hadden over het algemeen meer tijd nodig om deze taak uit te voeren dan mensen zonder dyslexie (de controlegroep).

Een andere vaardigheid waarbij het cerebellum een rol speelt is tijdsinschatting. Om deze vaardigheid te testen kregen de proefpersonen piepjes van verschillende lengtes te horen. De eerste piep had altijd dezelfde lengte; de tweede piep varieerde in duur. De proefpersonen moesten aangeven of de tweede piep korter of langer was dan de eerste. Ook op deze taak scoorden de dyslectici slechter dan de niet-dyslectici.

Patronen herkennen

In twee grotere experimenten werd het impliciete leren getest. Bij de taaltest moesten de proefpersonen een fictieve taal leren. Daarvoor kregen ze woorden voorgeschoteld die niet bestaan maar wel zouden kunnen bestaan in het Nederlands, ingebed in niet-bestaande zinnen. De woorden en zinnen waren volgens vaste regels opgebouwd. Die regels waren te moeilijk om in één keer te doorzien, waardoor de proefpersonen niet in staat waren om de grammaticale regels expliciet te maken.

Experiment om impliciet leren te testen met visuele input

Nadya Goldberg

Nadat ze verschillende woordreeksen hadden gezien kregen ze nieuwe zinnen voorgelegd, die de ene keer wel en de andere keer niet volgens dezelfde regels waren opgebouwd. “Terwijl ze de regels niet paraat hadden, wisten de proefpersonen toch redelijk accuraat te zeggen welke zinnen ‘goed’ waren en welke niet. Het lijkt een beetje op magie”, aldus Goldberg. En ook hier hadden de dyslectici beduidend meer moeite mee dan de personen uit de controlegroep.

Hetzelfde gold voor het tweede experiment, waarbij geen woordreeksen maar visuele reeksen aangeboden werden. Op het computerscherm waren vier vierkanten te zien, die correspondeerden met vergelijkbare toetsen op het toetsenbord. De vierkanten lichtten telkens in een bepaalde volgorde op. Daarbij moesten de proefpersonen de corresponderende knoppen op het toetsenbord indrukken. Mensen uit de controlegroep lieten snellere reactietijden zien bij herhaling van een reeks met een vaste volgorde, omdat het patroon impliciet geleerd werd. De reactietijden van de dyslectici gingen ook omlaag, maar minder snel. Zij leken dus ook meer moeite te hebben met het impliciet leren van visuele patronen.

Dyslexie in het brein

Tot slot werd aan de hand van MRI-scans gekeken naar het volume van het cerebellum. Tegen de verwachting in werden daar geen verschillen gevonden tussen de proefpersonen met en zonder dyslexie. Toch wijzen de andere experimenten erop dat er bij dyslectici wel degelijk een storing is in het cerebellum. Goldberg: “Bij pioniersstudies begin je meestal met structurele MRI-scans. We hebben echter niet gekeken naar de functie van het cerebellum, die je kunt onderzoeken met fMRI. Mogelijk is de functie verstoord, of ligt de oorzaak in de verbinding met andere hersenstructuren.”

“Het lijkt nu een beetje een droom, maar het moet mogelijk zijn om dat netwerk van hersendelen te vinden dat verstoord is bij dyslectici. Meer kennis over het dyslectische brein zou in de toekomst zelfs tot nieuwe behandelmethoden kunnen leiden, zoals directe stimulatie van bepaalde hersengebieden. Dat gebeurt nu ook al bij mensen met depressies. Voor de theorie tenslotte, is de vervolgvraag hoe een storing in het impliciete leren zorgt voor leesproblemen. Bij lezen moet je letters koppelen aan klanken. En juist het kunnen maken van die koppeling hangt volgens mij en mijn collega’s nauw samen met impliciet leren.”

ReactiesReageer