Naar de content

Duurzamer eten

Biowetenschappen en maatschappij

Onze huidige manier van voedsel produceren vreet energie, water en grondstoffen. Op deze voet lijkt het dan ook niet mogelijk om de verwachte piek van ruim negen miljard wereldburgers in de tweeëntwintigste eeuw te voeden. ‘Maar als we het roer omgooien kán het echt wel’, is de stellige overtuiging van professor Lucas Reijnders, emeritus hoogleraar milieukunde aan de Universiteit van Amsterdam.

25 februari 2015

Biochemicus professor Lucas Reijnders was van 1988 tot aan zijn pensioen in 2011 hoogleraar milieukunde aan de Universiteit van Amsterdam. In een verkiezing van de Grootste Groene Nederlander, georganiseerd door Milieu­defensie, eindigde hij in 2004 op de tweede plaats, na Jac. P. Thijsse.

Onze huidige manier van consumeren kun je onmogelijk duurzaam noemen. Maar tijdens een gesprek over hoe het dan wel moet, toont de Amsterdamse hoogleraar milieukunde Lucas Reijnders zich zeker niet van het ‘vroeger-was-alles-beter type’. We hoeven van hem dan ook niet allemaal terug naar de levensstijl van de jager-verzamelaar die we er tienduizend jaar terug op na hielden. “Liever niet zelfs. Als je kijkt naar bijvoorbeeld de eerste menselijke bewoners van Australië, de Aboriginals, dan kun je onmogelijk volhouden dat het jagen en verzamelen op hun manier wél duurzaam was. Door overmatige bejaging hebben zij waarschijnlijk bijgedragen aan het uitsterven van verschillende diersoorten. Ook hun praktijk van het platbranden van stukken bos om dieren op te jagen en favoriete eetbare gewassen een voorsprong te geven was energetisch bepaald inefficiënt. Ik heb ooit zelfs berekend dat zij door die brandmethode per persoon veel meer energie verbruikten dan een moderne Amerikaan.”

Ondanks die splinter in het oog van de vroegere Aboriginals wil Reijnders zich toch vooral concentreren op de balk in het oog van de moderne westerse consument.

“Als je goed zoekt in de geschiedenisboeken kom je in het verleden wel degelijk volkeren tegen die wél op een duurzame manier in hun voedsel voorzagen, soms onder zeer moeilijke omstandigheden. Een voorbeeld waren de Nabateeërs, die rond het begin van onze jaartelling leefden in het gebied dat delen van de huidige landen Jordanië, Syrië, Saoedi-Arabië en Israël beslaat. Zij verbouwden hun voedsel onder andere dankzij een zeer efficiënt systeem van watervoorziening.”

De Nabateeërs hadden tweeduizend jaar terug in het Midden-Oosten een zeer efficiënte watervoorziening.

Biowetenschappen en maatschappij

Vette mensen die risico’s voor zich uit schuiven

“Wanneer je duurzaamheid definieert als ‘in evenwicht met de natuurlijke hulpbronnen’, dan zijn wij nu verre van duurzaam bezig. We putten natuurlijke hulpbronnen in hoog tempo uit en schuiven diverse risico’s voor ons uit naar volgende generaties. Bovendien is de consumptie ook uiterst scheef verdeeld over de wereld. Naast meer dan een miljard mensen met overgewicht en 350 miljoen die zelfs vetzucht hebben, zijn vandaag de dag ook nog ongeveer 800 miljoen mensen ondervoed.”

Onze huidige manier van consumptie zou al een stuk duurzamer worden wanneer we voor een belangrijk deel zouden overstappen op een vegetarisch dieet, minder zouden over-consumeren en ook minder eten zouden weggooien. Maar de echte pijn van onze huidige manier van voedsel produceren zit hem volgens Reijnders met name in drie dingen: we putten de natuurlijke fosfaatbronnen in een toenemend tempo uit, we verbruiken veel te veel zoet water en ook veel te veel fossiele energie om onze huidige voedselproductie vol te kunnen houden.

We zijn verslaafd aan fossiel fosfaat

Op dit moment wordt jaarlijks 170 miljoen ton fosfaaterts, ofwel 22 miljoen ton pure fosfor uit fossiele bronnen gewonnen, voornamelijk om het te gebruiken als kunstmest in de landbouw. Omdat de belangrijkste fosfaatvoorraden in handen zijn van een weinig transparant Marokkaans bedrijf is het niet echt duidelijk hoe groot de voorraad nog is. Reijnders: “Als de winning in het huidige tempo doorgaat, dan lopen de ruwe schattingen uiteen van een beschikbare voorraad voor tussen de 200 en 800 jaar. De realiteit is dat het tempo van winning omhoog gaat, dus binnen overzienbare tijd zal het gewoon niet meer mogelijk zijn om substantiële hoeveelheden fosfaatkunstmest te produceren. Ik ben er van overtuigd dat fosfaat op dit moment de zwakste schakel is in de toch al niet al te duurzame keten van voedselproductie.”

Open mijn waar fosfaaterts wordt gewonnen.

Biowetenschappen en maatschappij

Net als stikstof (N) en kalium (K), is fosfor (P) in de vorm van fosfaat (PO43–) onmisbaar voor groeiende planten. “Stikstof is in wezen niet beperkend”, legt Reijnders uit. “Er zijn immers diverse micro-organismen en planten die stikstof uit de lucht kunnen binden. En mensen kunnen stikstofkunstmest maken zonder fossiele brandstoffen te gebruiken. Voor fosfaat ligt dat anders. Zonder fosfaat uit fossiele fosfaatertsen is de landbouw vermoedelijk in staat om wereldwijd blijvend ongeveer 3 miljard mensen te voeden. We zitten nu al op ruim zes miljard, dus dat fossiele fosfaat is een eerste levensbehoefte geworden. Sinds 1845 wordt fosfaatkunstmest uit fossiel fosfaaterts gemaakt. Dat werd destijds “super fosfaat” genoemd.”

De huidige winning van fosfaat via mijnbouw gaat ook gepaard met een aanslag op het milieu, onder andere vanwege de verontreinigingen van radioactieve stoffen en zware metalen die met het erts mee omhoog komen. Als dat niet al genoeg reden is om de winning van fosfaat te beperken, dan moet dat wel om de wereldbevolking te kunnen blijven voeden. Er zijn diverse mogelijkheden om van onze verslaving aan fossiel fosfaat af te kicken, zegt Reijnders. “We kunnen om te beginnen enorm besparen op de hoeveelheden fosfaat die we nu aan onze gewassen geven. In de bodem van een gemiddelde hectare agrarisch land in Nederland is sinds het jaar 1900 ongeveer tweeduizend kilo fosfor opgehoopt die voor een groot deel nog beschikbaar is voor gewassen. En daar komt jaarlijks een flinke hoeveelheid bij. In 2011 werd de Nederlandse agrarische grond netto 18 miljoen kilo fosfor rijker.”

Fosfaat­monopolie

De Europese Unie beschikt slechts over één fosfaatmijn, in Finland. Het merendeel van de resterende voorraad fossiel fosfaaterts is, buiten grote Chinese mijnen, in handen van één bedrijf, het Marokkaanse OCP. Aan het begin van de vorige eeuw waren er bijvoorbeeld ook nog fosfaatmijnen in Engeland in bedrijf. De geestelijke vader van kunstmest Von Liebig – tevens uitvinder van het bouillonblokje – stelde in 1870 dat die ‘wel een paar eeuwen’ mee zou kunnen. De fosfaathonger bleek groter dan voorzien. Al in 1919 sloot de laatste Engelse fosfaatmijn de poorten.

De bemestingsadviezen zijn in Nederland veel te ruim, zegt Reijnders. “Er is een onderzoek gedaan naar zulke adviezen in Europa, gegeven eenzelfde grond voor aardappelen. Waar men in Italië adviseerde geen fosfor toe te voegen, was het bemestingsadvies in Denemarken 30 kilo fosfor per hectare en in Nederland 89 kilo fosfor per hectare. Dat kan en moet in Nederland veel minder. Een verdere stap vooruit is mogelijk met precisielandbouw, waarbij fosfaat gericht en zuinig wordt gegeven.”

Terug naar ‘stadsbeer’

Vanaf de Middeleeuwen tot ver in de negentiende eeuw was Nederland beroemd vanwege een efficiënt systeem waarbij in de steden uitwerpselen, de zogeheten ‘stadsbeer’, werden ingezameld voor agrarische toepassing. Uit oogpunt van hygiëne was de aanleg van het riool aan het eind van de negentiende eeuw een enorme sprong voorwaarts. “Maar uit het oogpunt van benutting van mineralen zou je eigenlijk weer terug willen naar het gebruik van stadsbeer”, zegt Reijnders met een knipoog. “Want kijk maar wat we nu doen: we verdunnen onze uitwerpselen met flink wat spoelwater en vooral ook nog eens met een enorme hoeveelheid water dat via de straatkolken in het riool komt. We mengen dat in de riolen met alle mogelijke andere ongerechtigheden. Er beginnen nu wel initiatieven te komen om fosfaat uit het rioolslib terug te winnen, maar die initiatieven kunnen nog niet in de schaduw staan van de efficiëntie van de oude systemen voor de toepassing van stadsbeer in de landbouw. Er verdwijnt nu dan ook veel fosfaat uiteindelijk in de oceaan, waar het niet meer terug te winnen lijkt.”

De wens om afscheid te nemen van het ‘klassieke’ riool is meer dan een theoretische exercitie voor Reijnders. “Onder andere in Sneek zijn al experimenten gaande om het huishoudelijk afvalwater decentraal, gescheiden in te zamelen en te behandelen. De efficiëntie waarmee je de fosfor in die “decentrale” afvalwaterinzameling kunt terugwinnen is veel hoger dan wat in de reguliere rioolwaterzuivering kan worden bereikt. Ook worden de nodige stappen genomen om het terug te winnen fosfaat te vrijwaren van bijvoorbeeld resten van medicijnen.”

Het riool in de meeste van onze steden stamt uit de negentiende eeuw. Het is om meerdere redenen aan vervanging toe.

Wikimedia Commons, US Department of Agriculture via CC0

De roep om terugkeer naar een vorm van afval­inzameling van vóór het centrale riool is bepaald niet nieuw, weet Reijnders. “Zelfs Von Liebig, nota bene de geestelijk vader van kunstmest, schreef al meteen in de negentiende eeuw dat het uit oogpunt van efficiëntie vooral zaak was om ook de mineralen in ons eigen afval niet verloren te laten gaan. En ook de Amsterdamse arts Samuel Sarphati pleitte in de negentiende eeuw voor een hygiënisch hergebruik van menselijke uitwerpselen in de landbouw.”

Efficiënte recycling van fosfaat vereist al met al een tamelijk ingrijpende wijziging van ons rioolstelsel. “Toch zullen we daar niet omheen kunnen”, zo luidt de stellige overtuiging van Reijnders. “Willen we alle monden blijven voeden, dan kunnen we het ons simpelweg niet meer veroorloven om zoveel fosfaat uiteindelijk naar zee te laten spoelen of met het rioolzuiveringsslib in afval­verbranders te stoppen.”

En de boer, hij ploegde niet langer voort

Niet alleen de riolen staan aan de vooravond van een drastische wijziging van het systeem, denkt Reijnders. “Ook de boeren zullen hun werkwijzen ingrijpend moeten veranderen. Zeker het aloude gezegde ‘En de boer, hij ploegde voort’ heeft echt zijn langste tijd gehad. We zullen toemoeten naar een manier van landbouw waarbij we de bodem steeds minder gaan beroeren. Wanneer je de grond steeds openwerkt, verdwijnt er een enorme hoeveelheid organisch materiaal geoxideerd in de lucht. In Amerika en Canada kwam men daar in de jaren dertig van de vorige eeuw al op een tamelijk harde wijze achter. Daar dacht men dat je landbouw kon bedrijven met alleen maar kunstmest, maar toen er daardoor zoveel organisch materiaal uit de landbouwgronden was verdwenen, vloog de grond letterlijk als stofstormen, de beruchte dust bowls, door de lucht. Sindsdien is daar de no till, of niet-bodemberoerende landbouw sterk in opkomst gekomen. In Europa heeft dat vreemd genoeg nog nauwelijks post gevat. Maar voor het behoud van organisch materiaal in de bodem, dat op zijn beurt ook water en mineralen vasthoudt, is die landbouw-zonder-te-ploegen voor de toekomst echt een must.”

Door uitputting van de grond ontstonden in de jaren dertig van de vorige eeuw hevige stofstormen in de Verenigde Staten en Canada.

Biowetenschappen en maatschappij

Dorstige landbouw

Gemiddeld genomen consumeert een gezond mens ongeveer twee liter schoon drinkwater per dag. De hoeveelheid ‘virtueel drinkwater’ is een veelvoud daarvan. De productie van bijvoorbeeld één kop koffie van ongeveer 150 ml vereist in totaal 140 liter schoon, zoet water, bijvoorbeeld voor het verbouwen van de koffieplanten. Voor de productie van een biefstuk van één ons is zelfs 1.500 liter water opgegaan aan onder meer de irrigatie van het weiland waar het rund liep. Op die manier consumeren we iedere dag 2.000 tot zelfs 5.000 liter ‘virtueel water’!

Stop met het verbouwen van biobrandstoffen

Als we iets willen veranderen aan onze huidige dorstige landbouw zouden we volgens Reijnders allereerst moeten stoppen met het apart verbouwen van gewassen als koolzaad of suikerriet om daar vervolgens biobrandstoffen van te maken. “De huidige consumptie van water in de voedsel-landbouw is al niet duurzaam, onder andere door het uitputten van fossiele waterbronnen in landen als Saoedi-Arabië, Libië of in de corn belt in de Verenigde Staten. Van Noord China tot Iran dalen ook de ‘gewone’ grondwaterspiegels spectaculair. Die niet-duurzame manier van watergebruik voor de voedsellandbouw wordt alleen maar erger als we op grote schaal gewassen voor biobrandstoffen gaan verbouwen. Biobrandstoffen die worden gewonnen uit de reststromen van de landbouw zijn een ander verhaal, voorzover die reststromen tenminste niet nodig zijn om het organisch materiaal in de bodem op peil te houden. Maar met de huidige groei van de wereldbevolking zal het op termijn onmogelijk zijn om zonder uitputting van de watervoorraden iedereen van voldoende ‘virtueel drinkwater’ te voorzien als we ook nog onze auto’s er indirect mee willen voltanken.”

Bij de productie van ons voedsel wordt heel veel water gebruikt.

Biowetenschappen en maatschappij

Met gebruik van de beste nu beschikbare technieken moet het wel degelijk mogelijk zijn om de verwachte maximale wereldbevolking van negen miljard mensen te voeden op basis van het nu beschikbare zoete water, al plaatst Reijnders daar wel meteen een kanttekening bij. “Door onder andere het stijgen van de zeespiegel raakt steeds meer landbouwgrond verzilt. Volgens de jongste schatting van het Natural Resources Forum gaat nu wereldwijd iedere dag 2.000 hectare vruchtbaar land verloren door verzilting. Dat is ongeveer 1 promille van de ongeveer 1,5 miljard hectare die nu in gebruik is als landbouwgrond. En daar is voorlopig maar op beperkte schaal wat aan te doen, onder andere door te zoeken naar gewassen die wel een beetje zilte grond kunnen verdragen.”

Het ontzilten van water is op dit moment nog veel te duur, stelt Reijnders. “Er zijn wel experimenten om bijvoorbeeld in combinatie met het opslaan van zonne-energie in Noord-Afrika tegelijk zeewater te ontzilten, en ook op Curaçao wordt water ontzilt. Maar dat is hooguit een oplossing voor die dagelijkse twee liter direct drinkwater. Alleen in Saoedi-Arabië wordt ontzilt water gebruikt in de landbouw. Maar daarbij speelt geld geen rol. Normaal gesproken is voor de landbouw het ontzilten van water veel te duur.”

Bij de irrigatie van landbouwgewassen gaat veel water verloren.

Biowetenschappen en maatschappij

Niet sproeien maar druppelen

Eén van de manieren om onze landbouw iets minder dorstig te maken schuilt volgens Reijnders in onze manier van irrigeren of beregenen zoals dat in Nederland heet. “Wanneer je geen grote sproeier over de hele akker laat spuiten, maar je druppelt het water heel gericht aan de voet van het gewas, dan bespaart dat aanzienlijke hoeveelheden water. Uit onderzoek blijkt dat je, vergeleken met beregenen, het verbruik van irrigatiewater met een factor vier tot zes kunt verminderen door over te gaan op druppelirrigatie. Wanneer je er bovendien voor zorgt dat je het wegsijpelende water, inclusief waardevolle voedingsstoffen, opvangt door middel van dieper wortelende ‘vang-gewassen’, dan kun je daar ook belangrijke winst boeken. Dat is een principe dat onder meer in voedselbossen wordt toegepast.”

Behalve besparing op water zullen we ook afvalwater moeten recyclen, stelt Reijnders. “Er zijn nu al goede membraantechnologieën beschikbaar om ons afvalwater geschikt te maken voor irrigatie. En ook de plantenveredeling kan een steen bijdragen door bij het veredelen van gewassen te selecteren op díe lijnen die met minder irrigatie toe kunnen.”

Druppelirrigatie is een manier om de landbouw wat minder dorstig te maken.

Biowetenschappen en maatschappij

Oorlog om water

Er wordt gevreesd dat schoon water in de toekomst, net zoals aardolie nu, een reden voor oorlogen zal worden. Reijnders: “Er is de mogelijkheid om op het punt van zuinig gebruik samen te werken. Maar je ziet ook groeiende spanningen, bijvoorbeeld tussen India en Pakistan over het gebruik van het Induswater, en tussen de landen die Mekongwater gebruiken. En niet alleen schaars water kan oorlogen uitlokken. In de negentiende eeuw waren er in Zuid Amerika oorlogen over natuurlijke afzettingen van meststoffen, bijvoorbeeld in de vorm van guano, tussen Chili, Bolivia, Peru en Spanje. En nu is er ook ruzie tussen Algerije en Marokko over de Westelijke Sahara die veel te maken heeft met de grote voorraden fosfaaterts aldaar.”

Vlees is nog dorstiger dan plant

Door de hele discussie over de duurzaamheid van onze voedselvoorziening speelt steeds het verschil tussen een vegetarische of een carnivore maaltijd. Reijnders: “Voor de productie van een eenheid dierlijk eiwit heb je bijvoorbeeld zes tot twintig keer zoveel water nodig als voor de productie van diezelfde hoeveelheid eiwit uit planten. Voor fosfaat gelden vergelijkbare getallen: daar kost een eenheid dierlijk eiwit zes tot vijftien keer zoveel mineralen als een eenheid plantaardig eiwit. Onze voedselvoorziening zou er dan ook ontegenzeggelijk op vooruitgaan als we veel minder vlees zouden gaan eten.”

Milieuaspect Vlees ten opzichte van soja
Waterverbruik 4,4 – 26
Landgebruik 6 – 17
Fossiele brandstof 6 – 20
Fosfaaterts 7 – 15
Zure neerslag meer dan 7

Olie voor voedsel

Naast de verspilling van fosfaat en water is ook het energiegebruik in onze huidige voedselproductie niet bepaald het toonbeeld van duurzaamheid, zegt Reijnders met gevoel voor understatement. Op het moment dat we elkaar spreken hebben diverse Nederlandse sperziebonentelers net hun hele oogst ondergeploegd, omdat de prijzen op de wereldmarkt op dat moment niet voldoende waren om de kosten van het oogsten te vergoeden. “Gelukkig waren er ook nog enkele telers die hun oogst gratis aanboden aan mensen die de moeite wilden nemen om de boontjes zelf te komen plukken. Maar op andere momenten koop je weer net zo makkelijk sperzieboontjes uit Afrika in de supermarkt, omdat het dan blijkbaar weer uit kan om ze per vliegtuig hier naartoe te halen.”

“Dergelijke perverse prikkels in onze voedselproductie komen voort uit het feit dat niet alle werkelijke kosten op een eerlijke manier in een product worden verwerkt”, zegt Reijnders. “Het vervoer per vliegtuig is nog steeds onevenredig goedkoop omdat de brandstof niet reëel wordt belast. Als je alle reële kosten wél meerekent, dan kun je het meest besparen op de milieu-impact van je eten door in ieder geval geen producten meer te eten die per vliegtuig worden aangevoerd. Zou je alle kosten meerekenen, dan kreeg je vanzelf een veel meer regionaal georganiseerde landbouw.”

De glastuinbouw zou in plaats van een enorme energieconsument ook een -producent kunnen worden.

Een tweede grote klapper in de energieconsumptie van ons voedsel is de diepvries. “Het is in principe natuurlijk goed dat je “overtollige” productie via de diepvries langer houdbaar maakt. Maar in termen van energiegebruik kan een zak diepvriesdoperwtjes zich op het gebied van energie helaas meten met de productie van vlees.”

“In feite is het aloude “mee-eten met de producten van het seizoen” het beste voor het milieu, maar daar krijg je bij de moderne consument de handen natuurlijk niet meer voor op elkaar”, zo realiseert de hoogleraar zich. “Vandaar dat we naast de import ook verschillende producten in kassen telen. Nu is dat vaak nog een weinig energiezuinige manier van teelt, maar daar komt wel snel verandering in. Er komen in toenemende mate systemen die van de kas een energieproducent maken in plaats van een grote energieconsument. In de zomer moeten glastuinders nu vaak nog moeite doen om hun warmte kwijt te raken, terwijl ze in de winter moeten bijstoken. Met efficiënte warmtewisselaars kunnen ze de overtollige warmte in toenemende mate in de bodem opslaan, om die in de winter weer naar boven te halen en zelfs te verkopen aan woningen of bedrijven in de buurt.”

Reden voor optimisme

Op dit moment gaat ongeveer 16% van het Nederlands energieverbruik op aan de voedselvoorziening. “Gezien de beschikbare energiebesparingsmogelijkheden kan daar flink wat vanaf, zonder anders te gaan eten. Het energieverbruik voor de voedselvoorziening kan door eenvoudige energiebesparing al met tientallen procenten omlaag. Een andere klapper die we met ons voedsel van de toekomst kunnen maken is om de energie die we na de besparingen alsnog nodig hebben voor de voedselvoorziening op te wekken uit zonne-energie en ook uit wind”, benadrukt Reijnders. “In die zin ben ik eigenlijk ook wel optimistisch over de energetische toekomst van onze voedselproductie. In termen van innovatie is er nu al heel veel beschikbaar. Het is vooral zo dat de prijzen van fossiele brandstoffen hoog genoeg moeten worden. De benodigde innovaties voor duurzame energie en energiebesparing zijn al beschikbaar. Het energetisch duurzame voedsel van de toekomst ligt dus nu feitelijk al voor het grijpen. Het is vooral een kwestie van doen.”

Dit artikel is een publicatie van Stichting Biowetenschappen en Maatschappij
ReactiesReageer