Naar de content

'Dertien uur grondmonsters nemen in de kou'

Archeologe Sarah Dresscher was mee op de poolexpeditie naar Spitsbergen

Sarah Dresscher

Sarah Dresscher is een van de drie archeologen die mee gingen met de poolexpeditie naar het Noorse eiland Edgeøya aan de oostkant van Spitsbergen. Het team richtte zich vooral op het onderzoeksonderwerp van Dresscher: de Pomoren, een etnische groep jagers die leefde in het Russische Witte Zeegebied. In de achttiende eeuw trokken zij richting Spitsbergen om te jagen op walrussen en rendieren.

Voor haar promotieonderzoek kijkt Dresscher vooral naar hoe en waar de Pomoren hebben geleefd en waarom ze kozen voor die locatie. Hoe ziet het landschap eruit en wat zijn de mogelijkheden voor de mensen? “De kans om op locatie veldwerk te doen en de leefomstandigheden van de Pomoren te onderzoeken, heb ik met beide handen aangegrepen”, zegt Dresscher.

Geen ijsberen? Gaan!

Ze ging mee met een poolexpeditie, die 19 augustus vertrok vanuit Nederland. Vandaag komen de onderzoekers weer terug. Er waren 55 wetenschappers van allerlei disciplines aan boord en daarnaast nog enkele kunstenaars en toeristen. De tijd die de archeologen hadden voor veldwerk was dus beperkt. Dresscher: “We hebben uiteindelijk slechts drie volledige veldwerkdagen van dertien uur kunnen maken. We werden gedropt en urenlang alleen gelaten omdat onze onderzoeksites niet geschikt waren voor andere onderzoekers of toeristen. Om elf uur ‘s avonds zaten we pas aan het avondeten.”

Archeologe Frigga Kruse met geweer op ijsberenwacht. Op de dagen dat er geen gids mee was, moest zij het gebied in de gaten houden voor nieuwsgierige ijsberen.

Sarah Dresscher

In het onderzoeksgebied leven ijsberen en bij hun aanwezigheid moesten alle onderzoekers op de boot blijven. “We hadden wel een planning, maar vanwege ijsberen en pakijs konden we niet alle sites die we wilden onderzoeken bereiken. Maar om ijsberen in het wild te zien was wel fantastisch. Ik heb er twee op land gezien en een moeder ijsbeer zwom met haar twee jongen langs de boot, geweldig!”

Fosfaat wijst op bloed en poep

De archeologen hebben uiteindelijk onderzoek gedaan op twee locaties: Dolrittneset bij Kapp Lee en Krausbukta. Eind jaren tachtig hebben Noorse onderzoekers de jagershutten van de Pomoren opgegraven, opgemeten en gereconstrueerd.

Onderzoek 1968-1969

Vier Nederlandse studenten deden in de winter van 1968-1969 onderzoek naar ijsberen. Ze overwinterden bij Kapp Lee op het eiland Edgeøya ten oosten van Spitsbergen en drie van hen waren ook bij de poolexpeditie van 2015. Van de overwintering in ’68-‘69 is een documentaire gemaakt.

“Zij keken vooral naar de hutten zelf terwijl wij geïnteresseerd zijn in de activiteiten buiten de hut”, legt Dresscher uit. “Opvallend was dat aan de ene kant van de hut veel vegetatie aanwezig was en aan de andere kant niets. Toendravegetatie is heel gevoelig voor dierlijk materiaal. Het groeit nog vijftig jaar harder als er een rendier op dood is gegaan. We vermoeden daarom dat de meeste activiteiten plaatsvonden bij het deel waar veel vegetatie is. Hier slachtten en bewerkten de Pomoren de vangst. We willen deze veronderstelling bevestigen met onze grondmonsters. Die gaan we thuis onderzoeken op de aanwezigheid van fosfaat, wat wijst op menselijke uitwerpselen en bloed. Aan de hand van dit onderzoek hopen we wat meer te weten te komen over hoe de jagers leefden want we weten maar bar weinig. Waren er bijvoorbeeld latrines aanwezig of poepten ze gewoon in de bosjes?”

Op de voorgrond nemen Liesbeth Noor (NWO) en assistente Miriam Vermeij fosfaatmonsters. Op de achtergrond is te zien hoe de archeologen Sarah Dresscher en Marthe Koeweiden de bootverspreiding aan het intekenen zijn en rechtsachter is Kim van Dam (human geographer, Rijksuniversiteit Groningen) een vegetatiekaart van de onderzoekssite aan het maken.

Sarah Dresscher

Het onderzoeksmateriaal ligt bij Kapp Lee voor het oprapen. De walrussen rusten daar uit op land of ijsschotsen en de Pomoren hebben zo’n kolonie helemaal uitgemoord. Dresscher: “Dit is een echt kill field: de botten liggen verspreid over het zand. Deze locatie is dus heel kwetsbaar, zeker omdat de plek al redelijk vaak bezocht is. Dit beïnvloedt de onderzoeksresultaten. Ik kan nu wel de verspreiding van de botten intekenen, maar er is daar veel gebeurd sinds het vertrek van de Pomoren. Er is gesleept met botten en met hout, mensen hebben daar gelopen. Dit heeft de site verstoord. Aan de hand van de fosfaatmonsters moet blijken of de spreiding van de botten, zoals we het nu zien, realistisch is. Hopelijk werkt dat. Het veldwerk was namelijk een pilotstudie. De vraag is of je überhaupt goede resultaten van fosfaat kunt krijgen bij zulke lage temperaturen.”

Kill field, overal liggen walrusbotten. Dit is een voormalige rustplaats van walrussen en de Pomoren hebben hier in de achttiende eeuw de walrussen gedood voor hun ivoren slagtanden en de blubber.

Sarah Dresscher

Moeilijk overleven

Dresscher deed in 2007 en 2008 als student veldwerk op Spitsbergen, maar dat was een heel andere ervaring dan deze poolexpeditie. “Die locatie was een stuk drukker, elke dag voeren er wel boten uit met toeristen. Dit keer heb ik de echte wildernis gezien en problemen meegemaakt waar de Pomoren ook tegenaan liepen. Hoewel het nu zomer is, konden we bepaalde plekken al niet bereiken vanwege het ijs. In de winter zijn de problemen nog veel groter. De beleving om hier te zijn was niet alleen een rijke ervaring maar ook heel belangrijk voor mijn onderzoek. Tijdens de reis heb ik veel gepraat met de onderzoekers die in 1968 overwinterde op Kapp Lee. Hier heb ik veel van geleerd en het stelt je in staat andere onderzoeksvragen te stellen. En nu ik ter plekke heb gezien tegen welke beperkingen je aanloopt, bijvoorbeeld pakijs en ijsberen, realiseer ik me dat de druk voor de jagers hoger was dan ik dacht. Om winst te maken moesten ze negentig walrussen binnen drie maanden vangen. Dat was heel moeilijk onder deze omstandigheden.”

Dresscher vermoedde al dat het bestaan voor de Pomoren zwaar was en deze expeditie heeft dat beeld bevestigd. In tegenstelling tot andere noordelijke gebieden zoals Canada en Alaska, lag Kapp Lee geïsoleerd en was de voedselvoorziening beperkt. Dresscher: “In eerdere onderzoeksrapporten stonden bijna geen vermeldingen van botresten, terwijl de site helemaal vol lag met botten. Zelfs het beenmerg hadden de jagers geprobeerd eruit te halen om op te eten. Dit is belangrijke informatie over het overlevingsproces. Op andere onderzoeksplekken lagen geen botten. Wat betekent dat? Is het botmateriaal daar verzameld en meegenomen, maar niet gerapporteerd of vonden hier andere activiteiten plaats? Hier moet ik goed over na gaan denken.”

De overblijfselen van de Pomorhut bij Kapp Lee. Er steken nog twee hoekpalen uit de grond. De hut was waarschijnlijk een blokhut en er ligt nog een aantal balken van de constructie. Ook zijn twee wallen te zien waar vroeger de muren stonden. Op een van de wallen rechts is een baksteen concentratie te zien, dit zijn restanten van de oven. De bakstenen werden meegenomen uit Rusland en komen op de meeste Pomor-sites voor. Helemaal rechts is nog een stukje van een heuveltje te zien, deze is veroorzaakt tijdens de opgraving in 1994. In 1968 is de site door een amateur-archeoloog opgegraven en in 1994 door een archeologenteam van het Tromso museum.

Sarah Dresscher

Waarom de Pomoren uiteindelijk vertrokken is onduidelijk. Hier kijkt Dresscher ook naar: “Rond 1850 hebben de Noren de jacht overgenomen, vooral op pelsdieren. Bestaand onderzoek is vanuit het perspectief van de Noren. Maar ik kijk naar het Russische perspectief. Wat wilde de tsaar bijvoorbeeld? Peter de Grote zette in de achttiende eeuw een walvisvaart-vloot op, met een monopolie op de jacht. Misschien werden de Pomoren hierdoor verdreven uit hun Russische jachtgebied en trokken ze naar het noordelijke Spitsbergen. De walvisvaartbedrijven bleken niet heel succesvol en bestonden niet lang. Dat zou een reden kunnen zijn geweest voor de Pomoren om weer te gaan jagen in zuidelijker gelegen Russische gebieden.”

Schilderij

Naast onderzoek doen was een belangrijk doel van de reis het samenwerken met andere disciplines. “We hebben bij het veldwerk hulp gehad van andere wetenschappers en van toeristen”, zegt Dresscher. “Dit was heel leerzaam want zij kijken met een andere blik naar de site en stellen een ander soort vragen, wat ons weer aan het denken heeft gezet.”

Hulp van niet-archeologen: de Pomor hut wordt ingemeten en getekend door Nienke Beintema (journalist) en Judith Klostermann (sociale wetenschapper).

Sarah Dresscher

De reis heeft Dresscher ervaren als heftig, leerzaam en gezellig. “Het was heel intens. We sliepen met z’n vieren in een hut dus je was nooit alleen en daarnaast hingen overal camera’s voor onderzoeksdoeleinden. Op land moest je constant opletten vanwege de ijsberen. Het programma zelf was ook vol natuurlijk en als je niet aan land kon vanwege ijsberen of ijsschotsen, waren er lezingen en ‘s avonds vertelde iedereen wat ze die dag hadden gedaan. Je werd echt geleefd van ‘s ochtends vroeg tot ‘s avonds laat. Ik ben doodop nu. Maar het was erg gezellig en al deze nieuwe kennis en ervaringen maakten de tocht heel leerzaam. En de omgeving is zo ontzettend mooi! Het was totaal niet vervelend om te moeten wachten totdat het schip voor anker lag en de zodiacs waren uitgezet. Elke blik op de omgeving was als een schilderij. Dan voelt wachten niet als verloren tijd.”

h2. Site van de poolexpeditie

Meer over de expeditie naar het eiland Edgeøya en eerder onderzoek bij Spitsbergen is te vinden op een speciale website, SEES. Hier staat ook informatie over de geschiedenis van het gebied, de deelnemers aan de expeditie en hun onderzoeksgebieden. Wetenschappers van allerlei disciplines namen deel, archeologen, biologen, geologen, klimaatwetenschappers en nog veel meer.

De archeologen op poolexpeditie naar Spitsbergen (augustus 2015) aan boord van de boot, v.l.n.r. Sarah Dresscher, Marthe Koeweiden en Frigga Kruse.

ReactiesReageer