Veel Nederlanders zullen niet op vakantie gaan zonder echt Nederlandse producten zoals pindakaas en natuurlijk drop. In de file, op de camping of op het strand: drop kan overal. Maar we staan er vaak niet bij stil wat er nou eigenlijk allemaal in dit snoepje zit. NEMO Kennislink duikt in de wereld van drop.
In Nederland eten we gemiddeld zo’n 2 kilo drop per jaar. Maar hoe maak je deze lekkernij eigenlijk? Het is in ieder geval geen kwestie van een paar ingrediënten bij elkaar gooien en roeren, vertelt Bert Jansen, productontwikkelaar bij Concorp, waar ze onder andere Autodrop, Oldtimers en verschillende soorten winegums maken: “Subtiele verschillen in het proces maken een heel ander dropje, dus je moet opletten dat je dezelfde dropjes steeds op dezelfde manier maakt.”
Twee soorten
Concorp is een van de grote dropbedrijven in Nederland, met fabrieken in Jirnsum en Waddinxveen. Daarnaast zijn ze actief in onder andere Duitsland en Scandinavië. Jansen leidt me rond door de fabriek in Jirnsum.
Drop maken blijkt een heel proces: de productie van één lading dropjes kost in totaal zo’n vijftig tot zestig uur. Het begint allemaal met de juiste ingrediënten, die Jansen in tien plastic bakjes voor me op tafel zet. “Er zijn twee soorten ingrediënten”, legt hij uit. “De ene helft zorgt voor de textuur en structuur van de drop, de rest bepaalt de smaak.” Die textuur maken ze met een mengsel van glucose, suiker, Arabische gom, gelatine en gemodificeerd zetmeel. “We kopen het zetmeel gemodificeerd in, want normaal zetmeel maakt het mengsel te dik”, zegt Jansen. Bovendien geeft het gemodificeerde zetmeel het dropje bepaalde eigenschappen: “Veel zetmeel zorgt voor een kauwdropje, een dropje met veel Arabische gom is meer een zuigdropje.”
Vervolgens voegen ze zoethoutwortel toe, in één of meerdere vormen. Je hebt gemalen zoethoutwortel in poedervorm, maar ook zoethoutwortelextract in poeder of vloeibare vorm. “De een geeft het dropje meer bitterheid, de andere smaakt wat milder”, zegt Jansen. “Door te variëren en te combineren maak je steeds andere dropjes.” Daarnaast voegen ze ook altijd ammoniumchloride, ook wel salmiakzout genoemd, en melasse, een bijproduct van de suikerproductie, toe. In speciale dropjes zoals honingdrop gaat nog een extra smaak.
Anderhalve week
Na deze kennismaking gaan we de daadwerkelijke fabrieksvloer op. Eerst naar de opslaghal, waar alle droge ingrediënten staan opgestapeld op hoge rekken. Op de vloer staan grote containers met de vloeibare ingrediënten. Ik zie de glucose nergens, maar die blijkt direct vanuit een grote silo te komen. “Glucose is het hoofdingrediënt, dus daar verbruiken we enorm veel van.” Het lijkt alsof je met al deze ingrediënten wel even vooruit kunt, maar in anderhalve week zijn ze allemaal verwerkt tot dropjes. Het meeste gaat automatisch, vertelt Jansen: “We hangen grote zakken aan een automatische mengmachine, waarbij we per batch kunnen afstellen hoeveel van elk ingrediënt we in het mengsel willen hebben.”
De droge ingrediënten komen samen in een groot mengvat van zo’n 1300 kilo, waar de producent glucose en smaakmakers toevoegt. Samen vormt dit een deeg. Om er echt lekkere dropjes van te maken moet je dit deeg nog koken. Dit kan op twee manieren, met spiraalkoken of met stoomkoken. “Bij spiraalkoken loopt het deeg door een buis en verhit je het indirect met stoom buiten die buis”, legt Jansen uit. “Met deze techniek voeg je niet te veel vocht toe, maar een te dik deeg kan niet door die buizen lopen zonder de boel te verstoppen.” Daarom verhitten ze het deeg soms direct met stoom. Jansen: “Deze dropjes moeten wel langer of bij hogere temperatuur drogen om al het water te verwijderen.”
Gegoten
Na het koken gaat het deeg naar een verdeler, waar de fabrikanten nog extra smaakjes of kleuren kunnen toevoegen, en dan kunnen ze het gieten. Een machine drukt mallen in een bak met zetmeel, waar ze vervolgens de vloeibare drop in giet. “We rollen deze bakken naar warme drooghallen waar ze zo’n twee dagen blijven om uit te harden en in te drogen”, vertelt Jansen. Eenmaal droog kiept een machine de platen om, waardoor het zetmeel van de dropjes valt.
Als finishing touch krijgen de dropjes in een van de trommels nog een mooi glanslaagje of een coating van bijvoorbeeld suiker. Dan gaan ze naar de opslag, waar je stapels en stapels kratten met allerlei verschillende dropjes ziet staan. Deze kratten staan hier soms wel een paar dagen, legt Jansen uit: “Wij maken veel mixen, maar het eerste dropje in de mix kan zomaar een week eerder klaar zijn dan de laatste. Gelukkig gaan de dropjes lang mee.” Als alle dropjes in de mix klaar zijn storten de medewerkers de bakken uit op een trilplaat. Deze trilplaat mixt alle dropjes en verdeelt ze over de verpakkingen. Helaas geeft deze trilplaat geen garantie dat elke verpakking evenveel van elk soort dropje bevat: “Mensen klagen wel eens dat hun favoriete dropje nauwelijks in de zak zit”, zegt Jansen. “We doen ons best, maar we kunnen het nooit helemaal gelijk krijgen.”
Snel weg
Na het inpakken verdwijnen de dropjes snel uit de fabriek, meestal naar externe opslaglocaties of direct naar de klant. Jansen snapt wel dat drop zo populair is in Nederland, hij lust het zelf ook graag: “Na al die jaren ben ik het toch nog niet zat. We moeten ons product ook wel proeven om zeker te weten dat we onze klanten iets lekkers voorzetten.”
Jansen en zijn collega’s proberen daarnaast altijd nieuwe, nog lekkerdere dropjes te vinden. Niet een heel makkelijke opgave, erkent hij: “Je hebt maar een beperkt aantal mogelijke combinaties, waardoor je vaak maar subtiele verschillen kunt maken.” Toch lukt het Concorp om hier en daar te vernieuwen, en zelfs mee te gaan met de gezondheidstrends: hun winegum met 50 procent minder suiker werd dit jaar product van het jaar. Maar uiteindelijk blijft Concorp een snoepfabrikant, zegt Jansen: “Iedereen kan gewoon van onze producten genieten, maar het blijft snoep. Het is dus belangrijk dat je ook voldoende beweegt.”