Naar de content

De taal van dieren: vogelzang en bijendans

Flickr, Nigel Jones via CC BY-NC-ND 2.0

Mensen praten, de hele dag door, over van alles en nog wat. Uit onderzoek blijkt zelfs dat mensen zo’n tweederde van de tijd dat ze praten besteden aan roddelen over anderen. Omdat roddelen een gunstige uitwerking kan hebben op je eigen positie binnen een groep, zijn er wetenschappers die menen dat taal om die reden ook is ontstaan. Maar in hoeverre is menselijke taal uniek? Wat zeggen katten tegen elkaar als ze miauwen, of vogels die vanaf een boomtak hun liedje zingen? Roddelen ze misschien ook? Waar hebben ze het eigenlijk over? Om die vragen te beantwoorden is het nodig eerst goed te weten wat taal tot taal maakt.

De taalkundige Charles Hockett stelde zichzelf in de jaren zestig dezelfde soort vragen als hierboven. Daarom stelde hij een lijst op met kenmerken van menselijke taal. Als eerste punt noemde hij het menselijke spraakvermogen. Mensen gebruiken hun stembanden, tong en mond- en neusholte om mee te praten.

Maar de vraag is of spraak wel datgene is wat taal tot taal maakt. Taalkundig onderzoek heeft uitgewezen dat de gebarentaal van dove mensen net zo complex is als gesproken taal.

Twee kleine meisjes gebaren naar elkaar aan in een kamer.

Gebarentalen zijn volwaardige, zelfstandige talen en geen afgeleiden van gesproken talen, zoals soms nog altijd wordt gedacht.

Daveynin voor Flickr via CC BY 2.0

Taal hoeft dus niet per se gesproken te zijn om taal te zijn. De bouw van het strottenhoofd en de tong van apen is dusdanig anders dan bij mensen, dat ze menselijke klanken nooit goed zullen kunnen uitspreken. Pogingen om apen taal te leren zijn er daarom ook meestal op gericht geweest om ze gebarentaal te leren.

Een ander opvallend kenmerk van taal dat Hockett noemde, is dat we het kunnen gebruiken om over dingen te praten die we niet direct om ons heen hebben: spullen op zolder, of de film van gisteren. Dit noemde hij displacement (‘verplaatsing’). Het lijkt er niet op dat dieren hiertoe in staat zijn.

In de jaren veertig van de twintigste eeuw ontdekte de Oostenrijkse bioloog en nobelprijswinnaar Karl von Frisch dit kenmerk echter ook bij bepaalde bijensoorten. Zo blijkt een groep bijen die ergens nectar heeft gevonden de thuisblijvers met een speciale dans te kunnen ‘vertellen’ waar de nectar te vinden is. Met de coördinaten van hun dans geven ze de richting en de afstand van de nectar weer. Hiermee hebben ze het dus over nectar die zich op een andere plaats bevindt.

Naast het praten over dingen die er niet zijn, kunnen mensen ook dingen zeggen en begrijpen die nooit eerder zijn gezegd. Grote kans dat de zin ‘Jan Peter en Gerrit lezen het groene kennislinkartikel op een blauwe maandag’ nog nooit eerder in de geschiedenis van het heelal geproduceerd is. En toch zijn we in staat hem te begrijpen (voor zover hij ergens op slaat). Dit kenmerk heet productiviteit. Met een beperkte verzameling woorden zijn we in staat een onbeperkt aantal zinnen te maken. Ook van bijentaal kan men zeggen dat het deze productiviteit heeft. Immers, met een beperkt aantal middelen (de manier waarop de bijen dansen) kunnen ze een onbeperkt aantal locaties met nectar weergeven.

De bijen kunnen echter over niet meer dan over nectar praten. Hun taal is iconisch. Dit betekent dat er een gelijkenis is tussen de vorm en de betekenis van de uiting. Bijen geven de richting van de nectar aan door in een bepaalde hoek met de zon te gaan vliegen.

Menselijke taal is in sommige, beperkte gevallen ook iconisch. Woorden als koekoek en kukeleku, zogenaamde onomatopeeën, vertonen in hun vorm een gelijkenis met wat er wordt uitgedrukt. Maar menselijke taal is voornamelijk arbitrair: de vorm van een woord heeft geen enkele gelijkenis met de betekenis ervan. Een harig blaffend beest met vier poten heet dan ook in de ene taal hond en in andere talen chien of dog. Er is niets ‘hondigs’ aan het woord hond.

Een bekend voorbeeld van arbitrariteit in dierlijke communicatie is het waarschuwingssysteem van bepaalde soorten meerkatten.

Deze in Afrika levende aapjes waarschuwen met alarmroepen hun soortgenoten wanneer ze een roofdier zien naderen. Voor verschillende roofdieren hebben ze verschillende alarmroepen, die ook tot verschillend vluchtgedrag leiden. Bij de alarmroep voor een luipaard vluchten de aapjes de boom in, terwijl ze bij een alarmroep voor een adelaar juist de bosjes in vluchten.

Meerkatten en bijen worden geboren met hun ‘taal’, net zoals dat het geval is bij de geluiden die katten, honden en duiven maken. Het wordt genetisch doorgegeven van ouder op kind. Hierdoor zijn deze systemen weinig veranderlijk. Dit kan soms een nadeel zijn voor een diersoort. Als er drastische veranderingen plaatsvinden in hun leefomgeving kunnen ze hier met hun communicatiesystemen niet snel op inspringen, wat in de ergste gevallen kan leiden tot uitsterven van de soort.

Een belangrijke oorzaak van het succes van de mens als soort is geweest dat hij in staat was nieuwe dingen te leren. Dit geldt niet alleen voor taal, maar voor allerlei soorten kennis, zoals het maken van vuur of het vinden van voedsel. Alles wat we nu als mensheid weten is in feite een opeenhoping van kennis, opgedaan door al onze voorouders, tot aan de eerste mensapen toe.

Als mens moeten wij onze taal dus leren, maar ook hierin zijn we niet uniek. Op dit moment zijn er vijf andere diersoorten bekend die, net als de mens, een geleerd communicatiesysteem hebben: vleermuizen, bultrugwalvissen, tuimelaars (een soort dolfijn), papegaaien en zangvogels.

Bij zangvogels gaat het om een heel grote groep vogels, waaronder de vink en de witkruingors het meest bestudeerd zijn. Deze vogels leren als kuiken een repertoire van enkele liedjes. Deze liedjes hebben een zeer complexe structuur van zogenoemde lettergrepen.

Hoe zit het eigenlijk met ons genetische halfbroertje, de aap? Als er één dier is dat in staat zou moeten zijn tot het leren en gebruiken van taal, dan is die het wel. Met dat idee is er ook heel veel onderzoek gedaan naar het taalvermogen van apen, met name bij chimpansees. En wat blijkt? Chimpansees kunnen met een gedegen training duizenden woorden leren, en gebruiken. Van de chimpansee Kanzi wordt zelfs beweerd dat hij zijn taal kon gebruiken om een kopje koffie te bestellen. Maar een probleem bij dit soort onderzoek is dat altijd de vraag blijft bestaan of de apen ook begrijpen wat ze doen. Dit is heel moeilijk na te gaan. Dat chimpansees kunnen leren, staat vast, maar in hoeverre dat op onze taal lijkt, is dus nog lang niet duidelijk.

Tot slot, betekent dit nu allemaal dat wij mensen met onze taal lang niet zo uniek zijn als we altijd gedacht hebben? In zekere zin wel, er zijn veel kenmerken van taal die niet uniek menselijk blijken te zijn. En toch valt het allemaal wel mee. De chimpansees en papegaaien die men heeft leren ‘spreken’, konden dit pas na zeer intensieve, jarenlange trainingen, terwijl mensenkinderen dit uit zichzelf leren. Bovendien lijkt het taalvermogen van deze dieren nooit uit te stijgen boven dat van een kind van een aantal jaren oud. Maar misschien wel het belangrijkste verschil is dat menselijke taal alle hierboven kenmerken bezit, terwijl er bij de andere diersoorten steeds maar sprake is van één of enkele. Vergeet dat dus niet, wanneer je in het vervolg je huisdier lief of bestraffend toespreekt.

Literatuur

Pinker, Steven (1995). Het taalinstinct.
Dunbar, Robin (1996). Vlooien, roddelen en de ontwikkeling van taal.

Zie ook:

Dit artikel is een publicatie van Universiteit Leiden