Wie was schuldig aan het uitsterven van de reuzendieren in Australië, zo´n 40.000 jaar geleden? Recente onderzoeken pleiten de oermens vrij. Het uitsterven begon al voor de mens arriveerde, voor de jacht is geen bewijs, en de bosbranden werden indirect veroorzaakt door de uitstervingsgolf zelf.
Het was een roerige periode in Australië en omstreken, tussen 50.000 en 40.000 jaar geleden. De eerste mensen arriveerden, enorme branden teisterden de bossen, de vegetatie veranderde, en een aanzienlijk deel van de grote dieren stierf uit. Het lijkt voor de hand te liggen dat het met elkaar te maken had. De Aboriginals, de oorspronkelijke bewoners van Australië, zijn immers al duizenden jaren gewend om landbouwgrond te ontginnen door eerst het bos in de fik te steken, en dat kan voor de aanwezige dieren nooit gunstig zijn geweest.
Maar zo simpel ligt het niet, wordt steeds duidelijker. De bosbranden en de verandering van vegetatie waren niet de oorzaak maar het gevolg van het uitsterven van de dieren, schreven Australische aardwetenschappers en biogeochemici van het NIOZ op Texel eind juni in het vakblad Nature Geoscience. Bovendien was het grote uitsterven al lang begonnen voordat de mensen arriveerden, volgens een andere groep Australische onderzoekers.
Giganten
In het Midden-Pleistoceen, ongeveer 400.000 jaar geleden, leefden er nog echte giganten in de regio Sahul, die uit Australië, Tasmanië en Nieuw-Guinea bestond. De Diprotodon optatum liep er rond – met zijn 2,8 ton het grootste buideldier dat ooit geleefd heeft. Er waren kangoeroes van 2 meter hoog die wellicht zelfs te groot waren om te kunnen springen, er was de buidelleeuw Thylacoleo carnifex, met een lengte van 1,7 meter, een hoogte van 75 centimeter en een gewicht van ongeveer 200 kilo het grootste vleesetende zoogdier van Australië ooit, en er was de Genyornis newtoni, een loopvogel van ruim twee meter.
Zo´n 40.000 jaar geleden waren bijna 90 van deze grote diersoorten van de aardbodem verdwenen, kort nadat de eerste mensen in de streek waren gearriveerd.
Veel eerder
De meeste van deze soorten waren echter al veel eerder uitgestorven, lang voordat de mensen in beeld kwamen, schreven Stephen Wroe van de Universiteit van New South Wales en zijn Australische collega´s eind april in het wetenschappelijke tijdschrift PNAS. Van vijftig van de uitgestorven diersoorten ontbreekt zelfs ieder spoor in de fossielen van de afgelopen 130.000 jaar. Slechts acht tot veertien soorten bestonden met zekerheid nog wel toen de aboriginals aan land kwamen, maar ook voor deze dieren is het bewijs nooit geleverd dat de mens een rol speelde bij hun ondergang. “Er is nooit aangetoond dat de mens op deze dieren jaagde, en er zijn nooit werktuigen gevonden die geschikt waren voor de jacht op zulke grote dieren”, aldus Wroe. Hij wijt het uitsterven van de megafauna van Australië aan veranderingen in het klimaat, dat de afgelopen 450.000 jaar steeds droger en grilliger werd.
“De studie van Wroe en zijn team laat vooral goed zien dat de dateringen van het uitsterven van de dieren in en rond Australië behoorlijk controversieel zijn”, zegt Stefan Schouten van het NIOZ op Texel. “Het probleem is dat er maar enkele locaties in Australië zijn waar fossielen zijn gevonden die goed gedateerd konden worden.” Volgens hem is het inderdaad goed mogelijk dat veel dieren al weg waren ruim voor de mensen aan land kwamen. Zelf werkte hij mee aan de studie die uitwees dat de dieren ook niet vanwege vegetatieveranderingen door bosbranden verdwenen. “Maar dat het uitsterven met klimaat te maken heeft is hiermee nog niet bewezen”, vindt Schouten. “Voor de reconstructie van het klimaat gebruikten de onderzoekers vooral gegevens uit Antarctica, terwijl het klimaat van plek tot plek toch sterk kan verschillen.”
Struikgewas
Het onderzoek van Schouten en zijn collega´s betrof de plantengroei op Australië in de periode van 68.000 tot 31.000 jaar geleden. Ongeveer 43.000 jaar geleden, direct na de periode dat de laatste grote dieren verdwenen waren, veranderde de begroeiing in het gebied, en werd het grasland grotendeels vervangen door struiken en bomen.
Omdat er in deze periode geen sterke verandering was in regenval of temperatuur, denken de wetenschappers dat het uitsterven van de dieren de oorzaak was: tot 43.000 jaar geleden aten de grote grazers het struikgewas waarschijnlijk gewoon op. Vervolgens konden de bosbranden makkelijk om zich heen grijpen, omdat struiken beter vlam vatten dan grasland. Hiermee is overigens niet uitgesloten dat deze bosbranden in eerste instantie wel door mensen werden aangestoken.
Schouten en zijn collega´s reconstueerden de vegetatie aan de hand van specifieke moleculen die in de was van planten voorkomen, en die in de loop der duizenden jaren zijn opgeslagen in afzettingen in het stroomgebied van de rivieren de Murray en de Darling in Zuid-Oost Australië. Sporen van het afbranden van de vegetatie vonden ze in de vorm van andere moleculen, die tijdens de bosbranden met de rook en het stof werden meegevoerd.
Lees ook op op Wetenschap24:
- Het grote dierenraadsel (Elmar Veerman, mei 2007)
- Grotten vol buidelbotten (Elmar Veerman, januari 2007)