In navolging van de middeleeuwse Italiaanse handelscentra in luxeproducten, sloten ook Noord-Europese steden een handelsverbond: de Hanze. Vanaf de twaalfde eeuw zorgde de handel voor rijkdom en de broodnodige consumptiegoederen voor de groeiende steden. Het schip dat tussen de Hanzesteden voer was de kogge. Met dit ruimbuikige scheepstype vervoerden handelaren vooral bulkgoederen door heel Europa.
De kogge is eigenlijk nogal een mysterie. De bloeiperiode van dit scheepstype ligt tussen 1200 en 1400, maar wanneer de eerste kogge is gemaakt weet niemand meer. Scheepsbouwers deelden hun kennis met de leerjongens mondeling dus bouwtekeningen van deze schepen zijn er niet. Koggen komen alleen voor in officiële documenten, bijvoorbeeld over tolheffing of verkoop.
De oudste melding van een kogge lijkt uit halverwege de tiende eeuw te stammen. Het huidige Nederland was onderdeel van het Heilige Roomse Rijk en de latere keizer Otto I verleende de bisschop van Utrecht het recht om tol te heffen op (voornamelijk Friese) schepen. De oud-Friezen noemden deze tol kogskult.
Er is zelfs een theorie dat de naam kogge al eerder voorkwam en vernoemd is naar de inwoners van West-Frisia (ongeveer de huidige Hollandse kuststrook), die als Coginki te boek staan. In 867 kwam dit zeevarende volk in opstand tegen de Deense Viking Rorik, die op dat moment hertog was van dat gebied. In ieder geval zou dit rondbuikige schip vanaf 1180 door de handelscontacten zijn weg vinden naar het Middellandse Zeegebied en de Italianen inspireren om ook dergelijke scheepstypes te gaan bouwen.
Eikenhout en mos
Scheepsbouwers hadden geen vaste richtlijnen voor het bouwen van een kogge. De lengte varieert bijvoorbeeld van vijftien tot wel dertig meter. Wel hebben de schepen enkele gemeenschappelijke kenmerken: een platte bodem, een romp van overnaads geplaatste planken (planken die als dakpannen overlappen), een steile voor- en achtersteven (daar waar de scheepsromp bij elkaar komt; de achtersteven noemen we nu ook wel spiegel en de voorsteven boeg) en een mast met een enkel rechthoekig zeil.
Koggen werden gemaakt van eikenhout. Niet alleen omdat er veel eiken te vinden waren in de buurt, maar ook omdat het heel geschikt hout is om mee te werken. Droog is eikenhout sterk en hard maar met behulp van water en vuur wordt het flexibeler en kun je eikenhouten planken buigen. Daarnaast is het relatief goed bestand tegen schimmels en insecten. Om de kieren tussen de planken te dichten, stopten scheepsbouwers er mos tussen. Ook mos was overal te vinden en dus goedkoop. Handig aan mos was, dat het opzwelt als het in contact komt met water. Op die manier kwam er geen water naar binnen.
Hongerige stedelingen
De platte bodem van een kogge was heel belangrijk want die zorgde voor veel laadruimte. In de gemiddelde kogge kon wel honderd keer de lading van een enkele karrenvracht. Met de snelle groei van de steden vanaf de twaalfde eeuw, en daarmee ook de te voeden inwoners, was veel laadruimte erg belangrijk.
Daarnaast kon een kogge dag en nacht doorvaren, wat het vervoer ook een stuk sneller maakte dan reizen over land. Goede scheepsinstrumenten bestonden nog niet, dus de koggen voeren voornamelijk langs de kustlijn. Aan herkenningspunten op land zoals hoge kerktorens konden ze zien waar ze waren.
Om de groeiende internationale handel te bevorderen, goedkoper te kunnen inkopen en samen veiliger te reizen, sloten handelaren in verschillende steden verbonden met elkaar. Samen stonden ze ook sterker tegen adellijke heren die allerlei belastingen wilden opleggen. Deze verbonden werden ‘Hanze’ genoemd, wat ‘groep’ betekent in het Oudhoogduits.
In 1356 sloten op het initiatief van de stad Lübeck verschillende Duitse handelssteden onderling een verbond. De Duitse steden waren niet de enigen maar van de verschillende Hanze in Europa groeide het Duitse verbond uit tot de machtigste van allemaal. Bij deze Duitse Hanze sloten ook andere steden in Noord-West Europa zich aan; van het Russische Novgorod in het oosten tot aan Londen in het westen. Op het hoogtepunt van de Hanze zouden bijna tweehonderd steden speciale verdragen met elkaar hebben en zeventig van hen waren lid van het stedenverbond.
Doorvoerhavens in Nederland
Bij de Duitse Hanze sloten ook verschillende Nederlandse steden zich aan, zoals Kampen, Deventer, Zutphen en Zwolle. Hun schepen voeren via de Zuiderzee – nu het IJsselmeer – de Noordzee op richting Scandinavië en de Baltische landen bij de Oostzee. De verhandelde producten waren heel divers. Uit het Oostzeegebied kwam graan, bont, het broodnodige hout om huizen van te bouwen, en was voor de vele kaarsen die gestookt werden in de kerken. Scandinavië leverde gezouten haring, uit Engeland en Vlaanderen kwam textiel, en de Duitsers leverden delfstoffen en bier voor dagelijks gebruik in plaats van het vieze drinkwater.
De handel bloeide als nooit tevoren en de steden werden steeds rijker en groter. Hanzekooplieden woonden bij elkaar in speciale wijken voor optimaal contact en op speciale Hanzedagen vergaderden de leden en hakten ze knopen door. De Hanze was eeuwenlang actief, maar in de zeventiende eeuw stierf het verbond een langzame dood. Dit lag niet aan de handel: die groeide alleen maar verder en steeds grotere schepen voeren nu de hele wereld over.
Steden werden in deze periode een stuk autonomer dan in de eeuwen ervoor en de eens zo succesvolle samenwerking brokkelde langzaam af. Ook de Dertigjarige oorlog in het Duitse rijk (1618-1648) hielp mee aan de ondergang van de Hanze. De steden in Zeeland en Holland – met name Amsterdam – hadden het handelsstokje overgenomen en in 1669 was het officieel gedaan met de Hanze. Voor de kogge was het doek al eerder gevallen. Deze ‘Koningin van de Hanze’ had haar hoogtijdagen tussen 1200 en 1400 en werd daarna langzaamaan vervangen door grotere varianten met nog meer laadvermogen.
De IJsselkogge
In de IJssel, voor de haven van Hanzestad Kampen, is in 2012 het wrak van een complete kogge aangetroffen. Het (onderwater)onderzoek in opdracht van Rijkswaterstaat is zo goed als afgerond en het wrak zal begin februari 2016 gelicht worden. Lees meer over de technische aspecten van dit onderzoek en het interview met hoogleraar maritieme archeologie André van Holk over middeleeuws watermanagement en de functie van de IJsselkogge.