Naar de content

De kerk eruit, het bordeel erin

Tentoonstelling ‘De ontdekking van het dagelijks leven. Van Bosch tot Bruegel’

Museum Booijmans van Beuningen

De schilderkunst verandert enorm in de 16e eeuw. De kerk en adel zijn niet langer de enige opdrachtgevers, met grappige schilderijen over het dagelijks leven als gevolg. De nieuwe kopers zijn de burgers en zij lachen zich rot om poep- en plashumor, feestende boeren en bordeelscènes. Museum Boijmans van Beuningen laat voor het eerst deze revolutionaire ontwikkeling in de schilderkunst zien.

Wanneer je de grote tentoonstellingsruimte met het enorm hoge plafond binnenloopt, voel je je misschien een beetje verloren. Maar vrees niet, zodra je naar het midden van de zaal loopt, is dat voorbij. Hier staat de blikvanger van de tentoonstelling: De hooiwagen van Jheronimus Bosch. Links en rechts van dit drieluik staan enkele schotten die de ruimte verdelen en waaraan prenten en schilderijen zijn opgehangen. Deze gecreëerde vertrekken zijn zowel onderverdeeld in thema’s, waaronder wellust, geldzucht en domheid, als op kunstenaar.

Jheronimus Bosch, Hooiwagen-triptiek, 133 × 100 cm (middenpaneel), 147 × 56 cm (zijpanelen), ca.1515. Conservator Friso Lammertse: “In dit drieluik is het heilige nog aanwezig: links is de hemel afgebeeld en rechts de hel. Maar het middenpaneel laat ook alledaagse motieven zien, zoals een drinkende monnik, handlezende zigeuners en kwakzalvers. De mensen hebben meer oog voor het tijdelijke (verbeeld door het hooi) dan voor Jezus in de wolk erboven.”

Museum Booijmans van Beuningen

Doe maar gewoon

Grootste sterren van deze tentoonstelling zijn Jheronimus Bosch (circa 1450 – 1516) en Pieter Bruegel de Oude (circa 1526/1530 – 1569). Bosch is een van de vroege pioniers in de genrethematiek, oftewel onderwerpen uit het dagelijks leven. Maar waar bij Bosch de wereld nog vol angsten is, valt er bij Breugel altijd wel wat te lachen, volgens zijn tijdgenoten.

Atelier van Quinten Massijs, De oude vrekken, ca. 1530.

Museum Booijmans van Beuningen

Tot aan ongeveer 1500 was de kerk de belangrijkste opdrachtgever voor kunstwerken met als goede tweede de elite. Dit leverde schilderijen op met Bijbelse thema’s voor in de kerken en portretten van rijkelui voor in hun paleizen. Taferelen uit het dagelijks leven kwamen al een eeuw voor op prenten, maar meestal in de vorm van adellijke liefdesparen die zich vermaakten met dans of kaartspelen.

Jheronimus Bosch schilderde als een van de eersten gewone mensen die alledaagse dingen lijken te doen. Je kijkt naar boeren, dienstmeisjes, marskramers, soldaten, hoeren, dieven en kwakzalvers. Na Bosch volgden beroemde kunstenaars als Lucas van Leyden (circa 1494 – 1533) en Quinten Massijs (circa 1466 – 1530) zijn voorbeeld.

Van Lucas van Leyden zijn vooral veel prenten te zien met verliefde stelletjes, herbergtaferelen en dommeriken die zich bij de neus laten nemen. Van Quinten Massijs uit Antwerpen hangen juist grote, geschilderde werken. Hij stak de draak met inhalige figuren die bezig zijn met geld. Belastinginners, geldtellers en dergelijke heeft hij karikaturaal op het doek afgebeeld.

Interactie met kijker

Naast schilderijen en prenten met hetzelfde thema zijn ook bijpassende voorwerpen uit diezelfde periode te zien. Bij de inhalige geldinners en vrekken is dat bijvoorbeeld een geldbeurs. De hekkensluiter van deze nieuwe periode in de kunst is Pieter Bruegel de Oude, beroemd geworden om zijn boerenfeesten. Samen vormen de kunstenaars het hoogtepunt in de weergave van het dagelijks leven in de kunst van de 16e eeuw.

Maar waarom verschuift de aandacht rond 1500 van het heilige naar het dagelijks leven? Dit heeft niet alleen te maken met de opkomst van het protestantse geloof en dus een nieuwe visie op de mens in zijn relatie tot God en de wereld, volgens conservator Friso Lammertse. “Schilders als Lucas van Leyden en Pieter Bruegel willen origineel zijn, ze denken echt over hun kunst na. Bruegel is daarnaast ook nationalistisch. Hij is in Italië geweest, heeft daar de werken van belangrijke kunstenaars gezien en wil zich onderscheiden van de Italianen. Het is voor het eerst dat schilders zich zo bewust zijn van de aanschouwer en ook spelen met de verwachtingen die de kijker heeft. Een mooi voorbeeld is De boer en de vogelnestrover van Pieter Bruegel. Hierin lacht de boer de nestrover uit omdat hij uit de boom dreigt te vallen, terwijl de boer zelf elk moment in de sloot kan stappen. Deze actie is echt gericht op de kijker.”

Pieter Bruegel, De vogelnestrover, 1568. Paneel, 59,3 × 68,3 cm. Collectie
Kunsthistorisches Museum, Wenen.

Museum Booijmans Van Beuningen

De schilders van het dagelijks leven in de 16e eeuw laten veel plat vermaak zien. Feestende boeren, vrijende paartjes, gepoep, gepies en gekots. “Het draait hier om twee dingen, namelijk stereotypes en humor”, zegt Lammertse. “De kopers van deze schilderijen waren burgers en zij kijken vanaf een afstand hoe de boeren zich vermaken met feest, drank, seks en vechtpartijen. Heel anders dan de hardwerkende boeren die we op middeleeuwse afbeeldingen zien. Er zijn geen aanwijzingen dat dit moralistisch bedoeld is, maar dat weten we niet honderd procent zeker. Er zijn namelijk geen geschreven bronnen uit de 16e eeuw over de thematiek van deze schilderijen. We denken dat het geen opgeheven vinger naar de aanschouwer is maar eerder een spiegel die hen wordt voorgehouden. Boeren waren bijvoorbeeld niet de enigen die veel dronken. Volgens geschokte buitenlanders was het zo erg gesteld met de drankzucht van burgers dat hun vrouwen al het werk moesten doen omdat ze zelf constant beneveld waren.”

Drank was niet de enige zonde. In Antwerpen alleen al waren tientallen bordelen en bordeelscènes waren erg populair in deze periode. De Brunswijkse monogrammist, een anonieme Antwerpse schilder, beeldde als eerste op realistische wijze bordelen uit. De bezoekers van de bordelen zijn over het algemeen huursoldaten of boeren. Boven de schouw hangt een prent met soldaten in verschillende uniformen (deze prenten zijn ook in de tentoonstelling te zien). Om de prent heen zien we op de muur gekraste tekeningen die de kunstenaar gedetailleerd heeft nageschilderd: piemels die de letter D vormen in de suggestieve tekst Dat Dinck Doet Die Dochter Dalen. (De Brunswijkse monogrammist, Bordeelscène met ruziënde prostituees, ca. 1530. Collectie Staatliche Museen zu Berlin, Berlijn.)

Museum Booijmans van Beuningen

Poep- en plashumor

Maar bovenal is humor het belangrijkste in de schilderijen en prenten en daarmee onderscheiden de werken zich substantieel van kunst uit vroegere perioden. Mensen vonden het gewoon heel grappig, al dat gepies, gepoep, geknok en gefeest. Dit blijkt onder meer uit de geïrriteerde woorden van de wijsgeer Erasmus (1466-1536). Hij vindt het schandalig dat iedereen lacht om grappen over heiligen, zoals dronken apostelen en de Bijbelse Martha die een schunnig gebaar maakt naar Christus. Deze humor verandert wel met de tijd.

Lammertse: “Jheronimus Bosch maakte ook grappen over monniken maar dit was geen kritiek op de katholieke kerk. Net als bij carnaval was het gewoon leuk om de draak te steken met monniken, door ze drinkend of vrijend af te beelden. Na Luther en de komst van protestantisme (vanaf 1517) kan dit niet meer vrijblijvend. Een monnik die zich misdraagt krijgt een politieke lading en staat dan voor een aanklacht tegen de kerk.” Alleen voor de leuk en de humor komen ze later in de eeuw niet meer voor.

Flauwe humor blijft het wel goed doen. Plotseling oog in oog staan met ontblote billen vinden mensen heel grappig. Maar bovenal vinden de nieuwe opdrachtgevers, de burgers in de stad, het grappig om om anderen te lachen. Vooral personen waar ze zelf ver vanaf staan: boeren, bedelaars en domme, verliefde bejaarden. Wanneer er wel burgers op de schilderijen voorkomen, zijn ze afgebeeld als karikatuur zoals de geldtellers van Massijs. Om duidelijk te maken dat het om een karikatuur gaat, hebben de figuren niet alleen lelijke koppen, met puisten en grote neuzen, ze zijn ook altijd gekleed in middeleeuwse kleren om afstand te creëren met de modieuze burger uit de 16e eeuw.

Prent trendsetter

Al met al laat de tentoonstelling duidelijk zien hoe een grote verandering plaatsvindt in de thematiek van de schilderkunst vanaf Jheronimus Bosch, waarbij stereotype figuren eigenschappen vertonen die de burgers geacht worden juist niet te hebben en waar ze om kunnen lachen. Maar ze houden de stedelingen ook een normbevestigende spiegel voor. Deze genrekunst zal de voedingsbodem zijn voor de wereldberoemde schilders uit de gouden eeuw. Hierbij speelden prenten een belangrijke rol aangezien zij uiteindelijk zorgden voor de snelle en wijde verspreiding en popularisering van het onderwerp. De populaire prenten van Lucas van Leyden bijvoorbeeld werden al snel veel gekopieerd en nagevolgd. Dit soort prenten hebben alledaagse onderwerpen internationaal op de kaart gezet.

De afmetingen van de werken worden ook steeds groter. Kleine schilderijtjes met afbeeldingen van het boerenleven tot aan de meer dan levensgrote en prominent afgebeelde boeren en dienstmeiden door Peter Aertsen halverwege de eeuw. Voor het eerst in de geschiedenis zijn het niet de adel of de geestelijken die op dit formaat de toeschouwers recht in de ogen kijken maar gewone, anonieme mannen en vrouwen.

Peter Aertsen, Pannenkoekenbakkerij, 1560. Paneel, 87 × 169,3 cm.

Ronald van Weeren, Artis
h2. Tentoonstelling en restauratie

De tentoonstelling ‘De ontdekking van het dagelijks leven. Van Bosch tot Bruegel’ is tot 17 januari 2016 te zien in Museum Boijmans van Beuningen, Rotterdam. Tegelijkertijd vindt de restauratie van De heilige Christophorus van Jheronimus Bosch plaats in een openbare restauratiestudio in het museum. Hier alvast een voorproefje.

Bij de tentoonstelling is een uitgebreide catalogus vol mooie illustraties verschenen onder redactie van de conservatoren Friso Lammertse en Peter van Coelen.

ReactiesReageer