Begin jaren zestig ging men minder werken, en werd de vijfdaagse werkweek normaal. Tegenwoordig lijkt vier dagen werken steeds populairder. Kunnen we een voorbeeld nemen aan het verleden, en overstappen naar een vierdaagse werkweek?
Het is zo vanzelfsprekend dat het bijna een natuurwet lijkt; iemand met een fulltime (kantoor)baan moet vijf dagen aan de bak, en heeft dan twee dagen om zelf in te vullen.
Toch is dit patroon minder oud dan je misschien denkt. Pas begin jaren zestig stapte Nederland massaal over van een zesdaagse werkweek naar een vijfdaagse, waarbij de zaterdag erbij kwam als extra vrije dag. Nog eens vijftig jaar eerder was er voor de meeste werkenden überhaupt geen beperking op de lengte van een werkdag: twaalf uur achter elkaar in de fabriek werken was niet ongebruikelijk.
Inmiddels lijkt vijf dagen werken alweer verouderd. Ongeveer de helft van de Nederlanders kiest ervoor om deeltijd te werken en bij sommige organisaties wordt vier dagen werk zelfs al als fulltime beschouwd. Zo is softwarebedrijf AFAS onlangs na een geslaagde pilot overgestapt naar een vierdaagse werkweek met behoud van loon.
20 procent minder werken zonder daar salaris voor te hoeven inleveren zal werknemers als muziek in de oren klinken, terwijl het voor werkgevers die kampen met arbeidstekorten juist een schrikbeeld is. Ondanks enkele succesverhalen over de vierdaagse werkweek, is het nog niet op grote schaal doorgevoerd. Dat was 65 jaar geleden wel anders. In een periode van amper twee jaar ging bijna het hele bedrijfsleven overstag bij de invoering van de vrije zaterdag. Hoe kon dat gebeuren? En is dat nu ook mogelijk?
Loonpolitiek
Timon de Groot is arbeidshistoricus en werkt als onderzoeker bij het Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis. Hij vertelt: “Al vanaf 1919 klonk er vanuit de arbeidsbeweging de roep om een vijfdaagse werkweek. Tijdens de Tweede Wereldoorlog waren veel bedrijven door brandstoftekorten uit noodzaak overgestapt naar een vijfdaagse werkweek en dat beviel mensen wel. De overheid wilde na de oorlog echter de productie voor de export vergroten en blokkeerde een kortere werkweek door middel van het ‘buitengewoon besluit arbeidsverhouding’. Daarin stond dat de 48-urige werkweek verplicht was voor alle bedrijven in Nederland.”
Dat is opvallend, omdat veel andere Europese landen al eerder een kortere werkweek introduceerden. “In Nederland werkten relatief weinig vrouwen ten opzichte van omringende landen en Verenigde Staten. De beroepsbevolking was dus een stuk kleiner, waardoor men meer moest werken om mee te komen in het internationale concurrentieveld”, verklaart De Groot. “Het was voor de overheid bovendien mogelijk om de vijfdaagse werkweek te blokkeren door iets wat ‘geleide loonpolitiek’ heette. De overheid kon jaarlijks de cao goed- of afkeuren en had daardoor veel macht.”
Domino-effect
Niet alleen werknemers waren na de oorlog voorstander van korter werken, ook sommige werkgevers stonden ervoor open. De Groot: “Werkgevers hadden gezien dat werknemers productiever werkten en tevredener waren. Daarnaast leverde het ze concurrentievoordeel op in een tijd van grote personeelstekorten.” Deze krappe arbeidsmarkt diende later, eind jaren vijftig, ook als tegenargument. “Werkgeversorganisaties maakten zich zorgen dat ze nog meer in de knel zouden komen en hun productiedoelen niet zouden halen als men minder uren gingen werken.”
Waar het in de eerste jaren na de oorlog nog vooral individuele bedrijven waren die opriepen tot een vijfdaagse werkweek, wordt dit in de jaren vijftig meer een zaak van de vakbonden. Ze voeren de druk steeds verder op, tot de overheid in 1959 akkoord gaat. “Vanaf toen ging het supersnel. In de periode 1960 tot ’61 gingen vrijwel alle bedrijven over op een vijfdaagse werkweek. Door de krapte op de arbeidsmarkt trad er een domino-effect op, want sectoren vreesden voor een leegloop door arbeidskrachten en willen niet achterblijven.”
Ondertussen bleef de overheid controle uitoefenen op de cao’s. Sectoren moesten met allerlei ingewikkelde berekeningen bewijzen dat de kortere werkweek niet ten koste ging van de productiviteit. “In sectoren als de bouw was daar veel om te doen en heerste erg de vraag of dat mogelijk was. Uiteindelijk lukte het om te bewijzen dat de productiviteit gelijk bleef en gaf de minister toestemming om stapsgewijs de arbeidstijden te verkorten.”
Vrije tijd
Waarom was na zoveel jaren tegenwerking de overheid in ’59 wél bereid om toe te geven? “Na een kleine recessie in 1957 en ’58 trok de economie in ’59 hard aan. De productie steeg enorm en de vakbonden wilden deze verbetering ook terugzien in kwaliteit van leven. In omliggende landen was dit al veel langer de norm. Door de krappe arbeidsmarkt hadden vakbonden bovendien een sterke onderhandelingspositie, waardoor ze meer druk konden uitoefenen op werkgevers voor hogere lonen en betere werktijden.”
Daar kwam bij dat mensen behoefte hadden aan tijd om te consumeren en ontspannen. De hogere lonen maakten het immers ook mogelijk om meer uit te geven, legt De Groot uit. Aan de andere kant was dit ook een argument om de extra vrije dag niét in te voeren. Het ‘vrijetijdsprobleem’ van de arbeiders was in de jaren vijftig een reëel schrikbeeld voor de overheid. “Er zijn ministers in 1955 en ’56 die geen vijfdaagse werkweek willen omdat ze bang zijn voor hoe de arbeiders, waaronder ook vijftienjarige jongens, die vrije tijd invullen.” Uiteindelijk bleek het mee te vallen. Sterker nog, de vrije zaterdag gaf vooral een impuls aan het koopgedrag van mensen, en pakte daarmee positief uit voor de economie.

In omringende landen gingen vrouwen volop aan het werk, maar in Nederland werkten vooral mannen.
Commonwealth Government, The History Trust of South Australia, CC0 Publiek domein, via Wikimedia CommonsDe Groot ziet grote overeenkomsten in het huidige debat over een kortere werkweek en dat van zeventig jaar geleden, bijvoorbeeld over wie de arbeidsuren invullen als we collectief minder werken. “Zowel toen als nu speelt het idee: als Nederlanders minder gaan werken, hebben we waarschijnlijk meer arbeidsmigranten nodig. Hoe gaan we daarmee om?”
Gelijke verdeling
“Daarnaast roept arbeidstijdverkorting vragen op over participatie van vrouwen op de arbeidsmarkt”, vertelt de historicus. Omdat vrouwen destijds nauwelijks betaald werk deden, opperden economen en beleidsmakers dat zij de arbeidstekorten konden opvullen, wat in de praktijk overigens weinig gebeurde. “Het idee dat vrouwen meer moeten werken speelt ook nu, omdat vrouwen relatief veel deeltijd werken.”
Tegenwoordig is daar nog een extra (gender)dimensie bij gekomen, ziet de historicus. “Vroeger was het belangrijkste argument voor werkweekverkorting dat mannen meer vrijetijd wilden om te kunnen ontspannen. Nu lijkt het meer te gaan over een betere balans tussen arbeid en zorgtaken, waarbij ook een gelijke verdeling van gezinstaken tussen mannen en vrouwen meespeelt.” In de jaren vijftig had een kortere werkweek nauwelijks invloed op vrouwen; mannen kregen een vrije zaterdag, maar er was geen vermindering van huishoudelijke taken voor vrouwen.
Pittige strijd
Niet alleen het debat omvat gelijke thema’s als vroeger, ook de omstandigheden lijken op elkaar; een krappe arbeidsmarkt biedt onderhandelingsruimte voor werknemers. Toch betwijfelt De Groot of het ideaal van korter werker zonder verlies van productiviteit haalbaar is. “Waar in de jaren vijftig de productiviteit dankzij automatisering enorm steeg, is dat de laatste jaren amper gebeurd. Er kon toen daadwerkelijk hetzelfde werk gedaan worden in vijf dagen als in zes dagen.”
Anno 2025 wordt dat moeilijk, aldus De Groot. “Wanneer je toch probeert dezelfde productiviteit te behouden, zonder dat er technologische vooruitgang is, loop je het risico dat je mensen alleen maar opjaagt – en dat lijkt me niet wenselijk. Het zou kunnen dat AI uiteindelijk processen gaat versnellen, maar dat blijkt nog niet uit de cijfers, dus dat blijft speculeren.”
Wie korter wil werken zonder daar loon voor in te leveren zal waarschijnlijk dus nog wel een pittige strijd er om moeten voeren. Vakbond FNV pleit al sinds de jaren negentig voor een 32-urige werkweek, maar in Nederland heeft slechts een handjevol bedrijven dit doorgevoerd. Toch zijn de omstandigheden gunstig; de overheid heeft veel minder invloed op cao’s en werknemers hebben een sterke onderhandelingspositie door de krappe arbeidsmarkt. Bovendien ging het in 1960 en ’61 ook opeens razendsnel. Wie weet dat er binnenkort net als toen een domino-reactie plaatsvindt.

