Naar de content

De Gouden Eeuw van het Nederlands

Over taaldynamiek in de zeventiende eeuw

Susanne van der Kleij

Taalkundige Marjo van Koppen doet onderzoek naar de taaldynamiek in de Gouden Eeuw, een periode waarin de taalnorm nog niet vastlag. “Het mooie van de zeventiende eeuw is dat je taalverandering in actie kunt onderzoeken”, aldus Van Koppen.

Marjo van Koppen is hoogleraar Taalvariatie aan de Universiteit Utrecht en onderzoeker aan het Meertens Instituut. Het project Taaldynamiek in de Gouden Eeuw wordt gefinancierd vanuit de Vrije Competitie van NWO.

Susanne van der Kleij

Zij hebben of hun hebben. Het woei of het waaide. De een zegt het zus, de ander zegt het zo. Een woord dat voorheen alleen als lijdend voorwerp gebruikt kon worden, krijgt onderwerpstatus, of een sterk werkwoord wordt zwak. Taalvariatie is van alle tijden, maar het is vooral kenmerkend voor een periode waarin de taal verandert. De Gouden Eeuw staat bol van dat soort veranderingen: een goudmijn dus voor een taalonderzoeker.

“In de zeventiende eeuw is de standaardtaal nog in opbouw”, vertelt Van Koppen. “Dus als mensen schrijven is er niet echt een norm. Maar het is ook de eeuw van de nieuwe ontwikkelingen. Met de komst van de Republiek ontstaat er behoefte aan één gemeenschappelijke taal. Tegelijkertijd wordt de taal steeds meer gebruikt in nieuwe contexten. Dus het is echt de eeuw van de expansie van het Nederlands.”

Creativiteit en taal

In het onderzoeksproject Taaldynamiek in de Gouden Eeuw werkt Van Koppen samen met historisch letterkundige Feike Dietz. Ze richten zich in eerste instantie op literaire teksten uit de Gouden Eeuw. Hun doel is om te kijken hoe creativiteit en taal samengaan. “In literatuur, en nog meer in poëzie kun je het taalsysteem oprekken tot het uiterste”, aldus Van Koppen. Zelf kijkt ze vooral naar variatie in zinsbouw: syntactische variatie.

Juist op zinsniveau gebeurt er van alles in de zeventiende eeuw, vertelt de taalkundige enthousiast. “Je ziet de naamvallen, die nog aanwezig waren in de middeleeuwen, langzaam verdwijnen. Daar komen dan voorzetselgroepen voor terug. Dus ‘de brief des conincs’ wordt ‘de brief van de koning’. En wanneer de naamvallen verdwijnen wordt de woordvolgorde ook vaster, zodat je nog steeds kunt zien wat het lijdend voorwerp is zonder dat deze een accusatiefnaamval heeft.”

In rijmende teksten, zoals van Bredero, tref je veel variatie aan in de zinsvolgorde. “Om rijm te bewerkstelligen, wordt dan een deel van de zin naar achteren geplaatst, net zoals wij doen in sinterklaasgedichten. Dat verschijnsel noem je extrapositie.” De onderzoeker geeft nog een voorbeeld. “Bij Vondel hebben we gekeken hoe hij ‘zo een aardige man’ uitdrukt. Dat doet hij op wel vijf verschillende manieren. Hij varieert waarschijnlijk in de volgorde omdat het rijm dan beter uitkomt, maar blijkbaar is het allemaal ook mogelijk in zijn taalsysteem.”

Brieven van Hooft

Van Koppen en Dietz hebben zich tot nu toe vooral beziggehouden met de brieven van P.C. Hooft: ‘het boegbeeld van de zeventiende eeuw’ aldus de taalkundige. Wat de brieven van deze schrijver zo interessant maakt, is dat het er niet alleen veel zijn, maar dat ze ook nog eens een grote variatie laten zien in formaliteit. “Er zijn heel literaire brieven bij, maar ook kattebelletjes waarin Hooft vraagt of iemand bij een volgend bezoek wijn mee wil brengen, of een liefdesbrief aan een ‘schone vrouwe’. Het is een heel diverse verzameling teksten. De brieven zijn bovendien goed gedocumenteerd. We weten aan wie ze zijn geschreven en wanneer.”

Omdat de brieven al eerder in boekvorm waren uitgegeven, konden de onderzoekers de brieven makkelijk digitaliseren. Daarna werden de data verrijkt, voorzien van talige kenmerken, zodat de data goed doorzoekbaar zijn. Zo kun je bijvoorbeeld zoeken op het verschijnsel ‘negatie’, waarbij je met een druk op de knop alle ontkennende zinnen uit de tekstverzameling (oftewel het ‘corpus’) tevoorschijn tovert.

Het is een typisch voorbeeld van een zinsconstructie die door de tijd heen is veranderd. In de middeleeuwen gebruikte men altijd twee ontkenningen in de zin: ic en com niet. Taalkundigen noemen dat tweeledige negatie. In het modern Nederlands gebruiken we alleen het woordje ‘niet’, enkele negatie dus. In de brieven van Hooft hoopten de onderzoekers te ontdekken hoe de verandering zich heeft voltrokken.

West-Vlaams

Van Koppen en Dietz ontdekten een patroon: “Bij Hooft zitten we op het spoor dat tweeledige negatie een versterking is van eenledige negatie. Dus op het moment dat hij nadruk wil leggen, gebruikt hij tweeledige negatie. Dat lijkt hetzelfde systeem dat we nu ook nog zien in het moderne West-Vlaams. Dat geeft de burger moed, want dat suggereert dat zo’n verandering niet zomaar willekeurig is.”

Toch houdt de onderzoeker ook nog een slag om de arm: “Er zijn allerlei factoren die een rol kunnen spelen. Wij denken nu dat nadruk een rol speelt, maar waarschijnlijk zijn er ook andere factoren, zoals rijm. En het zou ook nog kunnen dat de archaïsche tweeledige negatie beter paste in bepaalde contexten. Maar het lijkt erop dat Hooft niet zomaar wat doet.”

Michiel de Ruyter

Na Hooft wil Van Koppen verder met de brieven van Michiel de Ruyter. “Die brieven zijn waarschijnlijk minder literair en daardoor ook heel interessant. Maar van De Ruyter hebben we nog handgeschreven brieven, dus die kun je niet zomaar laten inlezen door de computer. Dat moet handmatig gebeuren. Gelukkig hebben we op het Meertens Instituut een groot vrijwilligersnetwerk. Zij hebben ervaring met het ontcijferen van handschriften.”

Bij het aanleggen van dit volgende corpus hopen de onderzoekers gebruik te maken van de tools die reeds ontwikkeld zijn. “In het corpus van Hooft hebben we allemaal verrijkingen aan de data toegevoegd. Je kunt bijvoorbeeld zoeken op begin van een brief, de kern of de afsluiting. Een andere onderzoeker in ons project bekijkt nu of de computer die indeling straks automatisch kan gaan maken.”

ReactiesReageer