Naar de content

De druk om te geven

Effectieve methodes zorgden voor succesvolle armenzorg in Republiek

Dat Nederlanders al in de Gouden Eeuw bekend stonden als een vrijgevig volk, is bekend. Maar waar kwam die gulheid vandaan? Uit recent onderzoek blijkt dat de druk van zowel stadsbestuur als dominee hier een belangrijke rol in speelde. Dus toch niet alleen uit de goedheid van de Nederlandse harten…

Onlangs verscheen het proefschrift van historica Daniëlle Teeuwen over armenzorg ten tijde van de Republiek (1588-1795). Omdat Teeuwen al een tipje van de sluier had opgelicht in een column voor Kennislink, willen we graag weten wat er uit haar onderzoek naar voren komt.

De gulheid van de vroegmoderne Nederlanders had hen de reputatie opgeleverd de vrijgevigste bevolking van die tijd te zijn, volgens je column. Bleek deze reputatie terecht?

“Ja, waarschijnlijk wel, samen met de Engelsen. In vergelijking met de armenzorg in andere Europese landen scoorden de Republiek en Engeland samen het hoogst. In deze landen kwam tussen de twee en drie procent van het bruto nationaal product bij de armenzorg terecht. Voor hedendaagse begrippen is dat weinig om aan sociale zorg te besteden, maar in die tijd was dat een hoog percentage.”

Wat was het verschil tussen hulp aan armen in de Republiek en Engeland?

“In Engeland legde een relatief sterke centrale overheid vanaf de zestiende eeuw nationale armenwetten op. Engelsen betaalden vanaf toen belasting over een percentage van hun bezit en daaruit werd de armenzorg grotendeels betaald. In de Republiek was de politieke macht gefragmenteerd waardoor daarvan de organisatie van armenzorg per stad verschilde. De diverse armenzorg-instellingen die bestonden financierden een groot deel van hun zorg uit collectegiften. Hoewel dit vrijwillige donaties waren, bleken ze toch een stabiel inkomen te vormen voor de instellingen.”

Hoe kan het dat vroegmoderne Nederlanders vrijwillig evenveel gaven als de Engelsen, voor wie donatie verplicht was?

Collecteschaal

Fries Scheepvaartmuseum

“De stedelijke en religieuze autoriteiten hanteerden effectieve methoden om de bevolking gul te laten geven. Uit het onderzoek is gebleken dat ze met hun collectestrategieën bewustzijn probeerden te creëren onder de bevolking over de nood onder de armen, vertrouwen wilden opwekken dat giften goed besteed zouden worden en druk uitoefenden om te geven. Stadsbesturen en dominees wezen de stedelingen op hun christelijke plicht om geld aan de armen te geven. Ze zouden hier bovendien in het hiernamaals voor beloond worden.”

“Er werd niet alleen in de kerk gecollecteerd maar ook huis aan huis, wat de zichtbaarheid en naamsbekendheid van instellingen binnen de stad vergrootte. Collectanten kwamen langs met een open schaal en de sociale druk om te geven was groot. In de door de stad verspreidde armenbussen, waarbij die druk ontbrak, stopten anonieme voorbijgangers veel minder geld.”

Burgemeester collecteert mee

Veel armenzorginstellingen in steden werden gerund vanuit het stadsbestuur en zelfs burgemeesters gingen rond met de collecteschaal om de druk op de mensen op te voeren. Om de opbrengst nog verder te verhogen, lieten stadsbesturen de stadsomroeper collectes aankondigen, hingen ze aanplakbiljetten op en zorgden ze ervoor dat collectes elkaar niet in de weg zaten. Inzamelingsacties voor stedelijke instellingen kregen hierbij voorrang boven kerkelijke inzamelingen.

Niet alleen de rijken gaven gul, zo blijkt uit het onderzoek. Maar wat moest de armenzorg met het handjevol kleingeld uit de armere buurten?

“Armenzorg was de verantwoordelijkheid van alle burgers, niet alleen van de rijken. Vandaar dat ook in arme buurten huis aan huis werd gecollecteerd. Het opgehaalde kleine muntgeld was weer makkelijk om uit te delen aan de behoeftigen. Ook in steden waar collecteren geen pure noodzaak was, ging men langs de deuren. In Den Bosch bestonden diverse instellingen die al opgericht waren in de middeleeuwen en – net als toen – de armenzorg konden betalen van de rente op hun kapitaal. Dat sommige instellingen hier toch collecteerden had er waarschijnlijk deels mee te maken dat dit de sociale cohesie in de stad kon vergroten.”

Geen hulp voor luiaards

Eind zestiende en begin zeventiende eeuw openden veel nieuwe armenzorg-instellingen hun deuren. Door de Reformatie viel de hulp georganiseerd vanuit de katholieke kerk grotendeels weg, wat deels werd opgevangen door protestantse diaconieën. Ook richtten stadsbesturen steeds vaker zorginstellingen op. In deze periode nam bovendien de welvaart hard toe, maar daarmee ook de sociale ongelijkheid. Veel mensen werkten als dagloner en hun inkomsten waren niet stabiel.

In krappere tijden werden ze ondersteund door de armenzorg. Deze nieuwe instellingen hadden nog weinig bezit opgebouwd om rente van te trekken en zij moesten de zorg betalen uit opgehaalde collectegelden. Deugdelijke armenzorg was niet alleen een kwestie van liefdadigheid maar ook serieuze business. Het moest sociale onrust onder armen voorkomen en het was goed voor de reputatie van een stad.

In de achttiende eeuw ging het de Republiek economisch een stuk minder voor de wind. Hoewel de opbrengsten van de collectes niet daalden, hadden de zorginstellingen meer geld nodig vanwege het stijgende aantal armen. Oplossingen werden gezocht in het genereren van kapitaal, zoals het investeren in obligaties. Subsidies vanuit het stadsbestuur waren een welkome bron van inkomsten. Daarnaast gingen zorginstellingen strenger op hun uitgaven letten.

Niet langer was iedereen welkom. Migranten konden steeds lastiger aanspraak maken op zorg en de instellingen gedoogden katholieken en andere dissidente religieuze groepen niet meer: zij moesten maar hulp vragen aan hun eigen geloofsgenoten.

Aan het eind van de eeuw ontstond er gemorrel over het systeem van de armenzorg. Teeuwen: “In deze periode ontstaat het idee dat de armenzorg zou te ruimhartig zou zijn en een groep luie mensen zou creëren die alleen van hulp leefde. Dit was echter onmogelijk. De bijstand was minimaal en dus niet voldoende om van te leven. Een aantal stuivers per week en eventueel aangevuld met brood, kleding en turf in de winter. De meesten hadden dan ook werk ernaast of moesten terugvallen op hun sociale netwerk.”

Ondanks de veranderende kijk op armenzorg en de verminderde welvaart, bleven de strategieën achter de collectes ook in de achttiende eeuw werken. En de Nederlanders gul.

h2. Bron

Daniëlle Teeuwen, Generating generosity. Financing poor relief through charitable collections in Dutch towns, c. 1600-1800 (Utrecht, 2014)

ReactiesReageer