Naar de content

'Co-ouderschap is niet vanzelfsprekend het beste'

Familiesocioloog Anne-Rigt Poortman onderzoekt de effecten van co-ouderschap op kinderen

Nick S/Flickr.com via CC BY-SA 2.0

Na een scheiding woont ongeveer een kwart van de kinderen afwisselend bij de vader en de moeder. Maar hoe goed is zo’n ‘gelijke’ omgangsregeling voor de betrokken kinderen? NEMO Kennislink voelt familiesocioloog Anne-Rigt Poortman aan de tand over de invloed van co-ouderschap op het welzijn van kinderen.

Was het vroeger doodgewoon dat een kind na de scheiding (hoofdzakelijk) bij de moeder woonde, tegenwoordig is er een groeiend aantal kinderen dat om en om bij beide ouders woont. Op het eerste oog lijkt het de ideale oplossing. Kinderen hoeven niet te kiezen tussen beide ouders als het op de woonsituatie aankomt, wat flink wat stress kan schelen. En van vervreemding of het helemaal niet meer zien van een van de ouders is ook geen sprake. De Finse socioloog Jani Turunen ziet co-ouderschap om die reden ook wel als een nieuwe vorm van stabiliteit na een scheiding; van pijnlijke breuken tussen een van de ouders en het kind is immers geen sprake.

Er zijn echter ook kritische geluiden te horen over co-ouderschap. Zo wijst orthopedagoog Liesbeth Groenhuijsen, die als gedragskundige met kinderen in de GGZ werkt, erop dat het gesleep tussen twee huizen en het steeds weer afscheid moeten nemen van een ouder erg belastend kan zijn voor kinderen. In België waarschuwde
socioloog Sofie Vanassche van de Katholieke Universiteit Leuven dat aanhoudende conflicten tussen ouders het co-ouderschap in de praktijk heel lastig kunnen maken.

Kiezen of delen?

Is co-ouderschap dus wel of niet in het belang van de betrokken kinderen? Het antwoord op deze vraag hangt voor een deel natuurlijk af van de specifieke omstandigheden van de ouders en het betrokken kind. Maar in zijn algemeenheid valt er wel iets over te zeggen, zeker nu er steeds vaker op grote schaal onderzoek wordt gedaan naar de impact van co-ouderschap.

In Nederland houdt familiesocioloog Anne-Rigt Poortman van de Universiteit van Utrecht zich met het onderwerp bezig. Zij onderzoekt nieuwe familievormen en hedendaags ouderschap in intacte én gescheiden gezinnen. Daarbij werkt ze met haar onderzoeksteam intensief samen met het Centraal Bureau voor de Statistiek. NEMO Kennislink vroeg haar naar de effecten van co-ouderschap op kinderen – in vergelijking met andere omgangs- of verblijfsregelingen waarbij het kind (hoofdzakelijk) bij een van de ouders woont. Wat is beter: kiezen of delen?

Waarom is co-ouderschap de afgelopen twintig jaar steeds populairder geworden?

“De afgelopen decennia zijn vrouwen in Nederland steeds meer buiten de deur gaan werken en spelen vaders een steeds grotere rol in de opvoeding. De opmars van co-ouderschap weerspiegelt deze maatschappelijke verandering. In deze omgangs- en verblijfsregeling blijven beide ouders na een relatiebreuk immers even betrokken bij, en verantwoordelijk voor, de opvoeding van hun kind.
Bovendien trad in 2009 de Wet Bevordering Voortgezet Ouderschap en Zorgvuldige Scheiding in werking. Die wet geeft een kind recht op gelijkwaardige zorg door beide ouders. Alhoewel de wet geen recht geeft op co-ouderschap, faciliteert hij wel een grotere betrokkenheid van beide ouders bij het kind na scheiding of uit elkaar gaan.”

“Tegelijkertijd blijft in veel Nederlandse gezinnen de moeder de meeste zorgtaken op zich nemen. Mede hierdoor is de meest gangbare omgangs- en verblijfsregeling nog altijd die waarbij het kind hoofdzakelijk of zelfs helemaal bij de moeder verblijft.”

Als ouders uit elkaar gaan heeft dat vaak flink wat impact op kinderen. Zo leidt een scheiding nogal eens tot verminderde schoolprestaties. Zien we wat dat betreft verschillen tussen kinderen die afwisselend bij beide ouders wonen versus kinderen die hoofdzakelijk of helemaal bij één ouder wonen?

“Eigenlijk niet. Er zijn hier en daar wel wat buitenlandse onderzoeken die suggereren dat co-ouderschap een iets gunstiger effect heeft op schoolprestaties, maar in ons Nederlandse onderzoek hebben we daar vooralsnog geen bewijs voor gevonden.”

Naast schoolprestaties, kijken scheidingsonderzoekers ook wel naar de mate waarin kinderen met somberheid of juist met boze gevoelens worstelen. Zien we daarin verschillen tussen kinderen waarvan de ouders co-ouderschap hebben versus kinderen die bij één ouder wonen?

“Jazeker. Het psychisch welbevinden van kinderen waarvan de ouders co-ouderschap uitoefenen ligt, gemiddeld genomen, iets hoger dan dat van kinderen die na een scheiding bij één van beide ouders zijn gaan wonen. Critici die menen dat co-ouderschap slechter is voor het psychisch welzijn van kinderen dan een omgangsvorm waarbij ze bij één ouder wonen, hebben wat dat betreft dus ongelijk.”

“Tegelijkertijd blijft het lastig om op basis van dat wat hogere welbevinden te stellen dat co-ouderschap beter is dan omgangsregelingen waarbij een kind hoofdzakelijk of zelfs helemaal bij één ouder woont. Het verschil in welbevinden dat gevonden wordt blijkt namelijk voor een groot deel terug te voeren op zaken die niets met co-ouderschap van doen hebben. Hoogopgeleide ouders kiezen bijvoorbeeld vaker voor co-ouderschap en kinderen van hoogopgeleide ouders hebben doorgaans een iets hoger psychisch welbevinden. En er is bij co-ouderschap minder vaak sprake van een vechtscheiding. Anders gezegd, dat verschil kan ook heel goed voortkomen uit de wat gunstiger sociale omstandigheden waarin deze kinderen überhaupt zitten.”

In België geven rechters inmiddels de voorkeur aan co-ouderschap bij het vaststellen van een omgangs- en verblijfsregeling. Dit zou het eerlijkst zijn; beide ouders zien de kinderen dan ongeveer evenveel. Is dit model ook aan te raden voor Nederland, nu steeds duidelijker wordt dat co-ouderschap niet minder en mogelijk zelfs ietsje meer in het belang is van de betrokken kinderen dan het wonen bij één ouder?

“Nee, ik denk het niet. Co-ouderschap zou niet vanzelfsprekend moeten worden. Een van de redenen dat co-ouderschap in z’n algemeenheid in Nederland goed werkt is dat de ouders die ervoor kiezen het co-ouderschap ook echt goed aankunnen. Ze hebben er de financiële middelen voor, zijn bereid met elkaar samen te werken en wonen relatief dicht bij elkaar. Als co-ouderschap voor alle ouders die uit elkaar gaan zou gelden, mis je die gunstige voorwaarden, waardoor het juist negatief zou kunnen uitpakken.”

“Vergeet ook niet dat co-ouderschap flink meer afstemming en coördinatie vraagt dan een situatie waarbij een kind hoofdzakelijk of alleen bij één ouder woont. Als een rechter over de verblijfsregeling moet beslissen, hebben de ouders in kwestie doorgaans flinke conflicten met elkaar. Dan wordt het lastig onderling zaken te regelen en juist bij een co-ouderschap zouden kinderen blootgesteld kunnen worden aan dit conflict. En daarvan weten we dat dat niet goed is voor kinderen.”

Naast het in kaart brengen van het welzijn van de betrokken kinderen, kun je de werkzaamheid van co-ouderschap ook nog op andere manieren onderzoeken. Zelf keek je eerder naar de bestendigheid van deze opvoedingsvorm door in samenwerking met het CBS duizenden ouders te ondervragen. Wat bleek daar uit?

“In ons onderzoek in 2012/2013 ondervroegen we bijna 4500 recent gescheiden ouders over de afspraken die men bij scheiding had gemaakt en de situatie twee jaar later. Uit die vergelijking bleek dat twee jaar na de scheiding vier van de vijf ouders nog altijd aan co-ouderschap deden. Anders gezegd bleek in 80 procent van de gevallen na die twee jaar nog sprake te zijn van co-ouderschap, maar in 20 procent van de gevallen was het omgezet in een regeling waarbij het kind hoofdzakelijk bij een van de ouders woont. In 15 procent van de gevallen werd de woning van de moeder het hoofdverblijf, bij vijf procent werd de vader de hoofdverzorger. Omgangs- en verblijfregelingen waarbij het kind bij één ouder woonde, waren wat bestendiger. Dat gold met name voor wat meer traditionele omgangsregelingen: een regeling waarbij het kind hoofdzakelijk bij de moeder woonde werd in slechts 3 procent van de gevallen omgezet in een andere vorm.”

Als een gezin uit elkaar valt is dat vaak heel stressvol voor de betrokken kinderen. Zeker wanneer de ouders elkaar flink naar het leven staan en het kind onderdeel wordt van een machtsstrijd. Lees hier meer daarover op NEMO Kennislink.

Andy/Flickr.com via CC BY-ND 2.0

Hoe komt het dat co-ouderschap eerder eindigt dan verblijfsregelingen waarbij het kind bij één ouder woont?

“Een co-ouderschap is relatief gevoelig voor veranderingen in leef- en woonomstandigheden. Als een van de ouders verhuist naar een stad verderop, bijvoorbeeld voor een nieuwe baan of relatie, dan werpt dat allerlei logistieke uitdagingen op. Kan die ouder dan nog wel de kinderen naar school brengen, bijvoorbeeld? Dat kan een reden zijn om dan over te stappen op een moeder- of vaderverblijf.”

“Tegelijkertijd lijkt in sommige gevallen ook een gebrek aan enthousiasme voor aanhoudend co-ouderschap van de kant van de kinderen een rol te spelen. Het is opvallend dat co-ouderschap vaker werd stopgezet naarmate de kinderen ouder waren. Vooral bij oudere tieners zagen we een piek. Op oudere leeftijd worden kinderen mondiger en kunnen ze het steeds weer wisselen van huis te veel gedoe vinden, omdat het bijvoorbeeld lastig te combineren is met hun sociale leven dat steeds meer buitenshuis plaatsvindt.”

“Overigens is het niet zo dat als co-ouderschap niet bestendig is, het dus geen goede keuze was. Immers, als kinderen – en ouders- een wijziging zien als een oplossing die beter past bij veranderende omstandigheden, dan is het gebrek aan bestendigheid iets positiefs. De juiste omgangsregeling vinden is wat dat betreft echt maatwerk. Wat er nodig is kan veranderen door de tijd heen.”

In welke situatie zie jij co-ouderschap als de beste oplossing?

“Kinderen zijn gebaat bij zoveel mogelijk continuïteit na het uiteenvallen van een gezin. Als beide ouders vóór het einde van hun relatie ongeveer evenveel tijd doorbrachten met de kinderen, dan ligt co-ouderschap al snel voor de hand – mits het organisatorisch haalbaar is natuurlijk. Hoe geschikt co-ouderschap is, hangt wat dat betreft deels af van het voortraject. Nóg een reden waarom de keuze voor co-ouderschap nooit een automatisme moet worden.”

ReactiesReageer