De geschiedenis van de ontdekking van Amerika gaat gepaard met onderdrukking en overheersing van de inheemse bevolking door de Europeanen. Nieuw onderzoek laat een andere kant zien van de vroege ontmoetingen begin zestiende eeuw. In de grotten op het Puerto Ricaanse eiland Mona vonden archeologen Spaanse religieuze inscripties bij de inheemse grottekeningen.
Archeologen Jago Cooper (British Museum) en Alice Samson (University of Leicester) hebben onlangs het veldwerk op Mona afgerond. Deze maand publiceerden ze een artikel over hun onderzoek in archeologisch tijdschrift Antiquity. Ze beschrijven hoe bijzonder de grottekeningen in de grotten van Mona zijn, niet alleen in omvang maar ook vanwege de religieuze interactie tussen de tekeningen. De archeologen zien hierin bewijs voor de vorming van een nieuwe identiteit van nieuwkomers en Zuid-Amerikanen die binnen één generatie de wereld om zich heen zagen veranderen.
Water en brood
Christopher Columbus ging in opdracht van het Spaanse koningshuis op zoek naar een zeeroute richting de oosterse specerijeneilanden. Onverwachts ontdekte hij in 1492 het nog onbekende continent Amerika. Tijdens zijn tweede reis in 1494 maakt Columbus een aantekening van het eiland Mona, vlak bij Puerto Rico. Het ongeveer vijftig vierkante kilometer kleine eiland bevond zich op een cruciale plek op de route tussen Europa en Zuid-Amerika. Het eiland bestaat grotendeels uit krijtrotsen met ondergrondse gangenstelsels. Deze rotsen bevatten zoet water, wat de langs varende schepen goed uitkwam. Drinkwater was onmisbaar tijdens een zeereis en al snel was dit eiland een belangrijke stopplek voor de Spanjaarden.
Op hetzelfde moment – in 1494 – leefden een of meer inheemse stammen aan de kust van Mona. Het eilandje lag op een dag afstand varen met de kano vanaf de eilanden Hispaniola (Nu Haïti en de Dominicaanse Republiek) en Puerto Rico en de bevolking maakte deel uit van een groot stammennetwerk van honderdduizenden mensen, van de Bahama’s tot aan de kleine Antillen. Ze bewerkten kleine stukjes grond voor landbouw, met name cassavewortels, hielden vee en joegen op wild en vis. Van de cassave maakten ze brood en de bewoners sprongen onmiddellijk in op de behoefte aan zoet water en voedsel van de Europese reizigers. Met de komst van de Spaanse nederzettingen breidden de inheemse stammen hun export uit en leverden ze afgewerkte goederen zoals katoenen kledingstukken en hangmatten.
De oudste Spaanse schriftelijke bronnen benadrukken hun afhankelijkheid van Mona. Het recente veldwerk bevestigt deze afhankelijkheid: de Spanjaarden namen niet ruwweg wat ze nodig hadden maar betaalden ervoor. In de voorheen bewoonde gebieden (het nu onbewoonde eiland is een natuurgebied) zijn Europese objecten gevonden, zoals glazen kralen, aardewerk en munten uit de vijftiende en zestiende eeuw.
Deze nieuwe spullen veranderden de materiële cultuur op het eiland. En dat niet alleen, de Spanjaarden brachten ook het katholieke geloof mee. Op andere rotslocaties in Zuid-Amerika zijn inheemse grottekeningen gecensureerd door christenen of zijn inheemse afbeeldingen te vinden van angstaanjagende kruisdragende Spaanse ruiters. Zo niet op het eiland Mona, blijkt uit dit onderzoek.
Lange gangenstelsels
Het eiland Mona is een van de meest rotsachtige gebieden ter wereld. Op het kleine eiland bevinden zich tweehonderd grotten, waarvan er sinds 2013 zeventig zijn onderzocht. In dertig grotten zijn duizenden inheemse grottekeningen gevonden en hiermee bezit Mona de grootste variëteit aan inheemse grotkunst in de gehele Cariben. Bijgelicht met fakkels kerfden de inheemse bewoners de afbeeldingen in de zachte kalkstenen wanden met hun vingernagels, zo blijkt. Honderden meters ondergronds beelden ze voorouderfiguren uit, meanderende golfbewegingen en andere geometrische patronen.
De archeologen vonden ook een duidelijke associatie tussen de grotkunst en het zoete water. Niet alleen vanwege de locaties van de afbeeldingen bij het water, maar ook vanwege de iconografische betekenis van zoet water als bron van het leven. Het hoogtepunt van de inheemse grotkunst is gedateerd tussen 1300 en 1500.
Naast inheemse afbeeldingen vonden de archeologen in een specifieke grot, omgedoopt tot grot 18, ook ruim dertig inscripties van christelijke symbolen. Kruizen, Latijnse spreuken en de naam Jesus zijn met behulp van gereedschappen in de grotten gekrast, evenals de Spaanse namen van enkele bezoekers en het jaartal van hun aanwezigheid.
Vergiffenis
De afbeeldingen in grot 18 verschillen van hoogte. De inheemse patronen zijn op ongeveer anderhalve meter hoogte gemaakt en de christelijke inscripties op ongeveer 1,80 meter hoogte. Hiermee zijn ze, in tegenstelling tot de inheemse afbeeldingen, zichtbaar als je rechtop door de grotten loopt.
De inscripties zijn vanaf 1500 maar met name in de jaren 1550 aangebracht. De inheemse afbeeldingen zijn dus ouder en opvallend genoeg intact gelaten. De christelijke bezoekers, zowel Spanjaarden als bekeerde eilandbewoners, hebben hun kruisen en teksten boven de inheemse kunst aangebracht. Ze hebben er echter niet overheen geschreven of iets vernield. Hiermee gaven ze volgens de onderzoekers aan dat het christendom hiërarchisch boven de inheemse godsdienst stond.
Een voorbeeld van een gevonden Latijnse tekst is Plura fecit deus oftewel ‘God heeft veel gemaakt’. Dit commentaar lijkt volgens de auteurs een spontane reactie te zijn op wat de bezoeker van de grot op dat moment om zich heen zag. In een Spaanse inscriptie Dios te perdone, gekrast op het plafond boven inheemse tekeningen, vraagt de bezoeker om Gods vergiffenis.
Dialoog in steen
Al snel na de komst van de Spanjaarden begonnen eilandbewoners zich te bekeren: het oudste kerkje op het eiland stamt volgens de bronnen uit 1548 en werd gerund door vroeg bekeerde eilandbewoners. Of de inheemsen zich hadden bekeerd onder dwang, vanwege economische voordelen of door een goddelijke ingeving zeggen de bronnen niet. Maar ook deze nieuwe christenen hebben christelijke figuren en namen in de grotwanden gekerfd. De in steen gekerfde dialoog tussen koloniale individuen van diverse afkomst, is een van de belangrijkste ontdekkingen van dit onderzoek volgens de archeologen.
Waar voorheen alleen werd gekeken naar het uitsterven van de plaatselijke bevolking na het arriveren van de Spanjaarden, schijnt dit onderzoek een nieuw licht op de vroege transformatie van de inheemse culturen in de Cariben en de identiteitsvorming van een nieuwe generatie in het begin van de zestiende eeuw. Zij bestond uit plaatselijke indio, Spanjaarden, tot slaaf gemaakte Afrikanen en een combinatie van die twee, de creole. Deze term komt namelijk al in 1514 voor in schriftelijke bronnen en is daarmee een van de eerste manifestaties van een creoolse christelijke identiteit in de nieuwe wereld. De interactie tussen verschillende culturen en religies komen samen in de rotstekeningen op het eiland Mona die een zeldzaam inzicht geven in deze vroege dynamiek.
Bedacht in Leiden
Er is ook een linkje met Nederland in dit onderzoek. Professor Corinne Hofman (archeologie, Universiteit Leiden) en projectleider van het Caribische onderzoeksproject NEXUS1492: “Een interessant onderzoek. De grotten op het eiland Mona waren al lange tijd bekend en zijn eerder onderzocht door Puerto Ricanen. Het onderzoek van Samson en Cooper draagt daaraan bij en gaat veel verder. De indiaanse tekeningen en Spaanse annotaties laten een bijzondere vorm van interactie zien tussen de inheemse bevolking en de Spanjaarden tijdens de eerste jaren van kolonisatie, met name op religieus gebied en de transformatie van culturele identiteiten. Dit is op deze manier niet eerder gedocumenteerd.”
“Het leuke is dat Alice Samson bij ons gepromoveerd is in 2010. Na hier docent te zijn geweest, is ze met een beurs van de British Academy een postdoc gaan doen in Cambridge. Ik ken de onderzoekers en het onderzoek dus heel goed. Het onderzoek op Mona is in Leiden bedacht en de resultaten sluiten daarom ook prima aan bij ons NEXUS1492 project.”