Naar de content

Boekentips voor de decembermaand

Goud zoeken in Ghana, de oudheid en waar pindakaas vandaan komt

December is de ultieme feestmaand en daar horen cadeautjes én lekker lezen voor de open haard bij. Maar wat te geven of te lezen met de feestdagen? De redactie Geschiedenis, Taal & Cultuur van Kennislink tipt drie interessante wetenschappelijke boeken. Leuk voor in de zak of onder de boom! En om zelf te houden natuurlijk…

Dof Goud (Gijs van der Ham)

Voor iedereen die interesse heeft in de historische banden tussen Nederland en Afrika, is Dof Goud een fijn boek om lezen. De auteur Gijs van der Ham (conservator Geschiedenis bij het Rijksmuseum) schets een overzichtelijk en duidelijk beeld van deze geschiedenis en hij heeft heel wat voorwerpen uit het Rijksmuseum om zijn verhaal mee te illustreren. De mooie foto’s leiden niet af: het zijn er niet genoeg om alleen een bladerboek te zijn. Gelukkig maar.

Wat deden die Nederlanders eigenlijk in Ghana? Dat ze het land Goudkust noemden, zegt eigenlijk al genoeg… Spanje en Portugal waren in de 15e eeuw de grootmachten en zij bezaten forten aan de kust van Afrika. Met de lokale handelaren ruilden ze schelpen voor goud, ivoor en slaven om in Amerika te laten werken. Na de Opstand tegen Spanje in 1568 gingen Nederlandse schepen langzaam zelf op pad om de wereld te verkennen. Begin 17e eeuw veroverden ze steeds meer forten aan de Afrikaanse kust en namen ze de handel over. Van het fort Elmina aan de Goudkust maakten de Nederlanders hun hoofdkwartier.

Van der Ham geeft vervolgens een kijkje in het leven van de ambtenaren die in opdracht van de WIC de handel in goede banen moesten leiden. Vanwege de enorme sterfte waagden vooral mannen van gewone komaf zich aan dit avontuur. In Afrika verdienden ze snel veel geld en stegen ze in aanzien. De Nederlanders woonden in het fort, dat naast het gelijknamige dorpje lag. Ze zagen de Afrikanen als wilden maar ze behandelden de lokale bevolking met respect. Ze hadden hen namelijk hard nodig om contacten te leggen en te onderhouden met koningen uit het binnenland, waar de gewilde ‘goederen’ vandaan komen. Maar niet alleen deze tussenpersonen werden met respect behandeld. De Nederlanders konden de inwoners niet onderwerpen aan Nederlandse wetten en ze moesten met afgevaardigden uit het stadje overleggen over bestuurlijke zaken.

Veel (getrouwde) Nederlanders hadden in Afrika ook een onofficiële vrouw. Opvallend is dat hier netjes toestemming voor werd gevraagd aan haar familie. (Over gedwongen onderwerping heeft Van der Ham het niet, hoewel ik me afvraag in hoeverre de slavinnen met rust werden gelaten.) Ging de ambtenaar weer naar Nederland dan nam hij soms zijn verwekte kroost mee voor een opleiding. Vanwege de hoge kosten konden alleen rijke ambtenaren dit betalen. De meeste kinderen bleven in Afrika, net als de moeders, en ook nu nog zijn er in Ghana afstammelingen te vinden met Nederlandse achternamen.

Vooral in de 17e werd er goed geld verdiend in Afrika. Maar met de krimpende economie in de 18e eeuw en de opkomst van Groot-Brittannië als wereldmacht, begonnen de forten verlies te leiden. Na de afschaffing van de slavenhandel (1812) besloot Nederland van Goudkust een kolonie te maken met winstgevende plantages. Ze maakte met Groot-Brittannië een verdeling van het gebied om de rust te garanderen. De Afrikaanse vorsten, die de Europeanen nog altijd als gasten zagen in hun land, pikten dit niet en pakten de wapens op. De rust wilde maar niet terugkeren en uiteindelijk ruilden de Nederlanders hun Afrikaanse gebieden voor het alleenrecht op het Indische eiland Sumatra.

Van der Ham legt nog even de nadruk op de gevolgen van het vertrek van de Nederlanders in 1872: de Britten begonnen onmiddellijk met hun imperialistische politiek en zouden enorme stukken van Afrika aan hun gezag onderwerpen. Nederland begon op hetzelfde moment met de dezelfde politiek, maar dan in Nederlands-Indië. De slavernij mocht dan afgeschaft zijn, de onderdrukking ging door.

Gijs van der Ham, Dof goud. Nederland en Ghana, 1593-1872 (Uitgverij VanTilt, 2013)

Twee Steden (Fik Meijer)

De ooit zo trotse rijkshoofdstad Rome is in de vierde, vijfde en zesde eeuw in verval. Maar Constantinopel, in 330 ingewijd door keizer Constantijn als Nova Roma, het nieuwe Rome, maakte in diezelfde tijd een indrukwekkende opkomst door. Rasverteller Fik Meijer over het verhaal van deze twee steden.

Al toen de stad Constantinopel nog Grieks was en Byzantium heette raakte Rome bij sommige keizers langzaam uit beeld. De permanente politieke onrust en een aanhoudende druk op de grenzen maakte dat de keizers het zich niet meer konden veroorloven het immense rijk vanuit een centraal punt te regeren. Keizer Diocletianus bijvoorbeeld, werd in 285 als alleenheerser over het rijk door de sentaat van Rome erkend.

Maar die erkenning ontving hij per brief, terwijl hij zich elders in het Rijk bevond. Pas in 303 bezocht de keizer Rome voor het eerst. Over de vrijpostigheid van het volk en de senatoriale aristocratie was hij niet te spreken. Zijn bezoek bevestigde het beeld dat hij toch al had: dat de dominantie van Rome binnen het rijk voorbij was.

Maar het belangrijkste figuur in deze geschiedenis is natuurlijk keizer Constantijn zelf. Hij bleef, na zijn overwinning op zijn rivaal Maxentius, bij de Milvische brug vlak buiten Rome, slechts een paar maanden in de stad. Constantijn was de eerste keizer die zich tot het Christendom bekeerde. Constantijn wilde aan iedereen duidelijk maken dat er een nieuwe tijd was begonnen. Daarom bouwde hij in Rome een aantal kerken en verhief Byzantion, een oude Griekse stad aan de Bosporus, tot nieuwe hoofdstad van het rijk. In de nieuwe stad, die hij naar zichzelf noemde, kon de keizer zijn gang gaan, zonder gehinderd te zijn door de geschiedenis en tradities van Rome.

Het is zeker niet zo dat Rome sindsdien alleen maar verval doormaakte en Constantinopel direct zijn plaats innam. Fik Meijer laat zien dat dit heel geleidelijk ging. Gedurende de vierde eeuw waren toeristen, maar ook de keizers die Rome nog bezochten, nog altijd onder de indruk van alle mooie gebouwen die aan de glorie van de Republiek en het vroege keizerrijk deden denken. Maar de ziel was eruit. De tempels waren door de Christelijke keizer Theodosius tot verboden gebied verklaard. De senaat bedreef nog wel politiek, maar het leek wel alsof iedereen wist dat de echte problemen in Constantinopel werden opgelost.

Hoewel de neergang van Rome niet van de ene op de andere dag ging, leek het ritme van de ondergang in de vijfde eeuw onstuitbaar. De stad werd regelmatig geplunderd door barbaren. In 410 waren het de Visigoten en in 455 de Vandalen, die twee weken lang plunderend en brandstichtend door de stad trokken. Omdat de keizers zich er al lang niet meer lieten zien, werd het ontstane machtsvacuüm opgevuld door de Christelijke kerk, vooral door de pausen die er ongehinderd aan een machtsbasis konden bouwen.

Het complexe verhaal van de splitsing en de uiteindelijke ondergang van het Romeinse Rijk vertellen met als case study de twee hoofdsteden is een gouden greep. Fik Meijer vertelt het allemaal met de helderheid en het aanstekelijke enthousiasme dat we van hem gewend zijn. Twee Steden is het zoveelste heerlijke boek over de oudheid van deze rasverteller.

Fik Meijer, Twee steden. Opkomst van Constantinopel, neergang van Rome (Uitgeverij Athenaeum, 2013)

Waar komt pindakaas vandaan?

Borstplaat kennen we allemaal als het mierzoete snoepgoed in de sinterklaastijd. Maar waarom heet het eigenlijk borstplaat? Na het lezen van het boekje Waar komt pindakaas vandaan? weet ik het antwoord: borstplaat werd aanvankelijk gebruikt als middeltje tegen het hoesten en zou dus de borst beschermen. Nu wordt het niet meer gebruikt als medicijn, maar alleen nog als snoep.

Het boekje Waar komt pindakaas vandaan? (voor de nieuwsgierige lezer: het woord is afkomstig uit Suriname, waar pindakaas vroeger een blok pindaschaafsel was, waar men plakjes van afsneed) is een recente uitgave van het Instituut voor Nederlandse Lexicologie en het Genootschap Onze Taal. In het boekje worden 100 vragen over woorden beantwoord.

De tekstjes lezen lekker weg en zijn vooral ook niet te lang. Heel geschikt dus om af en toe even op te pakken en een bladzijde uit te lezen. Of om gewoon even een grappige illustratie van Frank Landsbergen te bekijken. Het leuke is dat er niet alleen oude woorden zijn opgenomen (sjibbolet), maar ook heel nieuwe samengestelde woorden (patchworkgezin) en recente Engelse leenwoorden (loverboys). Voor ieder wat wils dus.

Bij mij bracht het meteen weer mijn oude liefde voor etymologie naar boven. Daarbij is het prettig dat je niet het hele etymologieboek hoeft door te struinen (wat ik vroeger nog weleens deed), maar dat er al een keuze is gemaakt. Natuurlijk heeft iedereen daarbij zijn favorieten. Voor mij staat bijvoorbeeld op nummer één het woordje wrang.

Dat komt doordat dit woord in mijn hoofd een reeks prettige associaties oproept: van Jan Wolkers, van wie ik graag boeken lees, naar de bessen in zijn achtertuin (wat in mijn brein dan ook meteen het woord spuugbeestje activeert) die hij zelf omschreef als ‘lekker wrang’, naar dat mooie stukje natuur aan de Rozendijk op Texel, aan welke weg ikzelf ook geboren ben. Wrang betekent overigens ‘zuur’. Het is afgeleid van het werkwoord wringen. En als je iets zuurs eet, verwringt je mond. Eigenlijk heel simpel.

Een woord dat mij al langer fascineerde (in elk geval probeer ik het vaak te leggen met Wordfeud) is: hoax, een ‘goedbedoelde misleiding’. Dat woord blijkt afgeleid van hocus pocus. Deze goochelspreuk blijkt op zijn beurt weer een verbastering van hax pax max Deus adimax: een pseudo-Latijnse spreuk die in de zeventiende eeuw werd gebruikt door goochelaars en jongleurs.

Tot slot nog zo’n vraag waar je eigenlijk een antwoord op moet weten als je kinderen hem stellen: Waarom heet een boterham boterham? Dat ham blijkt niks met onze moderne betekenis van ham te maken te hebben, maar vroeger betekende het ‘homp’ of ‘stuk’. Doet u mij maar een hammetje brood dus, of gewoon een bammetje met een plakje pindakaas.

Waar komt pindakaas vandaan? en 99 andere vragen over woorden. Genootschap Onze Taal/Instituut voor Nederlandse Lexicologie