Naar de content

Aritmische aapjes en muzikale mensen

Op 17 april wordt aan Henkjan Honing, hoogleraar muziekcognitie aan de Universiteit van Amsterdam, het Distinguished Lorentz Fellowship uitgereikt. Honing gaat hiermee een jaar lang interdisciplinair onderzoek doen naar de cognitieve en biologische bouwstenen van muzikaliteit. Want wat is dat eigenlijk, muzikaliteit? En bestaan er naast de mens nog andere muzikale dieren?

Henkjan Honing werkte jarenlang binnen verschillende afdelingen van Universiteiten. Aan de Radboud Universteit Nijmegen werkte hij bij psychologie. Aan de Universiteit van Amsterdam is hij verbonden aan de Faculteit der Natuurwetenschappen, wiskunde en informatica. Maar hij werkt ook bij muziekwetenschap aan de faculteit der Geesteswetenschappen.

Hij werkt met zeer verschillende methodes, maar Honing heeft maar een doelstelling, zegt hij in zijn werkkamer op het Science Park te Amsterdam: “Ik wil begrijpen hoe muziek werkt.”

Dat lijkt een brede doelstelling. Waar begin je met zoiets?

“Ik wil weten wat de componenten van muzikaliteit zijn; wat heb je nodig om iets muziek te laten zijn? Maar ik ben ook geïnteresseerd in basale begrippen als tempo. Wat is precies het verschil een vierkwartsmaat of tweekwartsmaat? Wat is majeur en wat is mineur? Dat zijn axioma’s, afspraken die niet ter discussie staan, laat staan dat ze voor wetenschappers interessant zijn om te onderzoeken. Maar zelf ben ik in dit vakgebied gerold omdat ik eens aan een computer wilde uitleggen wat tempo precies is.”

“Toen ontdekte ik dat ik dat niet kon. Met al mijn muziektheoretische kennis kon ik de computer niet uitleggen waaraan hij kon horen of een ritme sneller of langzamer werd gespeeld. Wanneer een noot nu te vroeg of te laat kwam. Ik kon dat niet onomstotelijk opschrijven zodat een computer het kan herkennen.”

U bedoelt in computertaal?

“Juist. Niet in een formele mechanische vorm. Van deze eigenschappen van muziek is op dit moment geen werkbare definitie waarmee een computer aan de slag kan. Dat is voor mij de ultieme test. Als ik het zo precies kan opschrijven dat een machine het kan uitvoeren dan weet ik zeker dat ik het mechanisme snap. Als ik vraag wat het tempo van een ritme is kan iedereen gaan mee klappen. De een zegt 119, de ander 121, dus ongeveer 120. Maar dat wil helemaal niet zeggen dat we begrijpen wat tempo is. Ik wil weten wat er in die koppen gebeurt. Wat is de rol van de menselijke cognitie?”

http://www.youtube.com/watch?v=JMuXQ8GcyuE

“Heel interessant daarbij is dat muziek een voortbrengsel is van onze eigen geest. Maar ook veel geesteswetenschappers realiseren zich dat dat voortbrengsel niet iets is dat los staat van die geest. Het heeft interactie met de omgeving, met de context. Maar ook ons eigen hoofd is context. Waarneming, ons geheugen, hoe onze aandacht werkt. Dat heeft allemaal te maken met hoe de muziek en de luisteraar interactie aangaan.”

Dus muziek komt dus niet als eenrichtingsverkeer bij de luisteraar binnen?

Syncope of ‘luide rust’

Wanneer in de muziek een of meerdere tonen niet op de tel vallen, is er sprake van een luide rust. Het principe wordt gebruikt om accenten binnen een ritme aan te brengen of te verleggen. Het eenvoudigste voorbeeld vind je binnen een vierkwartsmaat. Meestal liggen de accenten op de eerste en derde tel. Door af en toe de accenten naar de tweede of vierde tel te verleggen krijg je syncopen en wordt het ritme spannender en dynamischer.

“Zeker niet. Een syncope – met name de zogenaamde ‘luide rust’ – is daarvan een heel mooi voorbeeld. Daarvan is sprake wanneer in een ritme een van de tonen niet op de tel valt (zie kader). Een syncope is eigenlijk een ‘heel hard niks’, je verwacht dat er iets komt, maar dat komt dan niet. Wat een syncope is kan je muziektheoretisch beschrijven, maar eigenlijk is die verwachting daar de grote veroorzaker van. Dat kan je heel mooi testen in experimenten.”

“Luisteraars die andere verwachtingen hebben, ervaren die syncope niet. Dus een ‘luide rust’ zit niet in de noten – hoewel je het wel kan opschrijven – het zit in de luisteraar. Zoiets is een projectie, je neemt iets waar wat er eigenlijk niet is.”

“Net zoals bij het zien van perspectief in een tekening. Het is wel een hele belangrijke projectie, want gesyncopeerdheid is een eigenschap waar componisten en musici veel mee werken. Het maakt het verschil tussen een saai en een spannend ritme.”

Hoe onderzoek je zoiets bij mensen?

“Je kan luister-experimenten doen waarbij je verschillende ritmes laat horen en mensen vraagt welke ze meer gesyncopeerd vinden. Maar het kan ook al bij pasgeboren baby’s door met een EEG hersensignalen te meten. Als een ritme verloopt volgens een verwachtingspatroon is het EEG plat. Maar als die verwachting onderbroken wordt door een ‘luide rust’ zie je een negatief piekje (zie animatie). Als je geïnteresseerd bent in muziek, en je realiseert dat de luisteraar daar een rol in speelt, ontkom je niet aan dit soort experimenten. Je moet zowel naar de luisteraar als naar de muziek zelf kijken.”

De vraag ‘wat is muziek?’ is dan nog niet zo gemakkelijk te beantwoorden…

“Wat muziek is, is ook te zeer afhankelijk van de definitie die je eraan hangt. Daarom is dat ook niet zozeer wat ik onderzoek. Ik wil begrijpen hoe muziek werkt. De strategie die ik gebruik is niet me af te vragen wat nu wel of niet muziek is. Ik stel me de vraag ‘wat maakt ons muzikaal?’ Wat moet je weten, kunnen, horen om iets als muziek te interpreteren. Dat is een hele andere aanpak. Die vraag heb ik onlangs geformuleerd omdat ik ook steeds in die valkuil viel van de vraag ‘wat is muziek?’.”

ReactiesReageer